Van Raad van Brabant naar gerechtshof ‘s Hertogenbosch
Zes eeuwen rechtspraakgeschiedenis
G.Chr. Kok (met medewerking van F.A. Arnbak-d’Aulnis de Bourouill)
342 pp, € 29
isbn/issn: 978-90-8704-053-6)

Van Raad van Brabant naar gerechtshof ‘s Hertogenbosch

(recensie: B.C. Meijerman)

De auteur van dit boek heeft zichzelf voor een niet eenvoudige opgave geplaatst. In drieëntwintig hoofdstukken beschrijft hij sleutelfiguren uit de geschiedenis van het gerechtshof te 's Hertogenbosch. Zoals hij zelf in het voorwoord aangeeft, is de portrettengalerij van alle presidenten van het gerechtshof sinds 1838 daarvoor een inspiratiebron (de portretten staan ook allemaal afgebeeld in het boek). Maar ook anderen functionarissen van de rechtbank worden beschreven. De auteur geeft in het voorwoord aan dat hij hoopt dat door het centraal stellen van personen het een meer leesbare geschiedenis zal worden voor een breed publiek.

In eerdere studies is de recentere geschiedenis van het Hof al uitgebreid aanbod gekomen, zoals in het in 1999 verschenen gedenkboek Justitie Gewogen. Het Paleis van Justitie en de rechtsgang te ’s Hertogenbosch 1922-1998 onder eindredactie van J.M.P. van Oorschot. Dit gedenkboek verscheen ter gelegenheid van de ingebruikname van het nieuwe Paleis van Justitie in het Paleiskwartier en beschrijft voornamelijk de periode 1922-1998 (de periode dat het Paleis gehuisvest was op de Spinhuiswal). In het nu verschenen boek wordt nadrukkelijk ook de vroegere periode besproken. Slechts drie van de drieëntwintig hoofdstukken gaan over de periode voor 1838. Wat dat betreft is de ondertitel van het boek (Zes eeuwen rechtspraakgeschiedenis) enigszins misleidend.

Het jaar 1838 was een belangrijk jaar, omdat toen de wet op de rechterlijke organisatie werd uitgevaardigd en het Provinciale Hof van Noord-Brabant ontstond. De eerdere rechtscolleges: Raad van Brabant (gevestigd in Brussel), de Staatse Raad van Brabant (in Den Haag) en de gerechtshoven van de Bataafs-Franse tijd komen alleen in de eerste drie hoofdstukken ter sprake bij de portretten van respectievelijk Willem van der Tanerijen (± 1420-1499), Andries Hessels van Dinter (1544-1600), Bernardus Storm (1749-1832) en Boudewijn Donker Curtius (1749-1832). De laatste twee juristen worden gecombineerd in het derde hoofdstuk behandeld. In verschillende hoofdstukken komen meerdere personen aanbod, zodat in totaal éénendertig rechts-functionarissen besproken worden.

De selectiecriteria zijn niet helemaal duidelijk, hoewel het wel duidelijk is dat de auteur zijn best heeft gedaan om een spreiding aan te brengen in het soort functionarissen; niet alleen presidenten, ook procureurs-generaal, griffiers en advocaten-generaal worden besproken. In sommige hoofdstukken is het thema meer de leidraad dan de persoon. Dit is bijvoorbeeld het geval in hoofdstuk 17, waarin de auteur de instelling van belastingkamers bij de hoven halverwege de jaren vijftig van de twintigste eeuw beschrijft. De personen die in dit hoofdstuk centraal staan, zijn de eerste voorzitter van de belastingkamer (mr. J.F.M. Eras (1903-1958)), de eerste raadsheer (mr. J.G. Takken (1913-2002)) en de tweede raadsheer (mr. M. de Vries (1901-1973). De biografische gegevens van deze functionarissen zijn soepel verweven in de beschrijving van het moeizame proces rond de instelling van deze kamers in Nederland.

Ook in hoofdstuk 21 stijgt de auteur boven het plaatselijke uit door het thema van de komst van vrouwen in de rechterlijke macht in Nederland te beschrijven. Begin twintigste eeuw werd het voor het eerst voor een vrouw mogelijk om tot griffier te worden benoemd. Het duurde nog tot na de Tweede Wereldoorlog voor de eerste vrouwen tot rechter konden worden aangesteld (1947). Bij het Hof te 's Hertogenbosch duurde het nog tot het eind van de jaren vijftig voordat de eerste vrouw ook daadwerkelijk werd benoemd (substituut-griffier). De in dit hoofdstuk geportretteerde functionarissen zijn dan ook alle vier vrouw. Behalve de eerste substituut-griffier (mr. C.M.H. Kolstee (1922) worden ook mr. B.E. Kool (1925), mr. A.J.Th.M. Franken-van Zinnicq Bergman (1949) en mr. J.H.C. Zwitser-Schouten (1947) besproken. De laatste drie zijn achtereenvolgens de eerste vrouwelijke raadsheer, advocaat-generaal en vice-president van het Hof.

Naast deze thematische hoofdstukken is het merendeel van de hoofdstukken toch vooral rond een persoon geschreven. Met soms beperkte biografische informatie over de personen, heeft de auteur kans gezien interessante verhalen te schrijven en keer op keer slaagt hij er ook in om een stukje geschiedenis in het portret te behandelen. Opvallend is het dat het uitoefenen van een functie bij een gerechtshof vaak in de familie zat. Voor de recente periode is het portret van mr. R.A. Gonsalves (1932-2002) het meest in het oog lopend. Naast zijn aanstelling als procureur-generaal in ’s Hertogenbosch, genoot Gonsalves ook landelijke bekendheid als terreurofficier en speelde hij een rol in de IRT-affaire. De auteur gaat een beschrijving van de perikelen rond Gonsalves’ verblijf in Nieuw-Guinea in de jaren vijftig niet uit de weg, maar gaat ook niet echt in op de latere (midden jaren negentig) discussies in de media over de beschuldigingen rond misdragingen in Nieuw-Guinea.

De auteur heeft een heldere schrijfstijl en is duidelijk goed bekend met de materie. Hij is zelf president van het Hof geweest, maar is inmiddels ook ervaren als schrijver van historische werken. Al eerder heeft hij de geschiedenis van het Haagse gerechtshof te boek gesteld en binnenkort verschijnt van zijn hand een boek over Rotterdamse juristen uit vijf eeuwen. Toch is het de vraag of dit boek voor een breed publiek leesbaar is. Doordat de geschiedenis van de rechtscolleges erg in de portretten verweven is, is de historische lijn van het verhaal soms moeilijk te volgen. Het markeren (bijvoorbeeld door het gebruik van kaders of een andere lay-out) van de meer algemene gedeeltes zou daarbij hebben geholpen. Ook worden veel juridische termen zonder uitleg gebruikt, wat de toegankelijkheid soms niet ten goede komt.

Voorbeelden van zaken die door de jaren heen bij het Hof gediend hebben, zouden het boek ook hebben verlevendigd. Dit was waarschijnlijk niet uitvoerbaar, omdat de auteur voor een literatuurstudie heeft gekozen. Dit neemt niet weg dat het boek voor lezers uit de beroepsgroep een bron van reflectie op het beroep geeft. Heel praktisch zijn, zeker voor mensen die dit boek willen gebruiken bij verder onderzoek, de chronologische lijst van alle aan het hof en ressortspakket verbonden rechtsgeleerde functionarissen sinds 1838, een lijst van al deze functionarissen in alfabetische volgorde met hier en daar biografische aantekeningen en tot slot een alfabetische lijst van alle personeelsleden (ook niet rechtsgeleerden) die op 1 januari 2008 aan het hof verbonden waren.

 

Drs.Biene Meijerman

Trefwoorden: Nederland, ’s Hertogenbosch, 19e en 20e eeuw, Rechtspraak, Rechtterlijke organisatie, Gerechtshoven, Gerechterlijke functionarissen