Een welkom academisch gezelschap
Geschiedenis van de Amsterdamse Universiteits-Vereniging 1889-2007
Rogier Overman
384 pp, € 19,90
isbn/issn: 978-90-5260-275-2
geïllustreerd.

Een welkom academisch gezelschap

(recensie: Annemarieke Blankesteijn)

 

In 1889 werd de Amsterdamse Universiteits-Vereniging opgericht. De aanleiding was de wens voor een eigen Aula voor de Universiteit van Amsterdam. Er werd een commissie in het leven geroepen die er zorg voor moest dragen dat deze onderneming gefinancierd kon worden met particuliere middelen. Het doel werd ruimschoots behaald: de Aula kon gebouwd worden en er was zelfs geld over. Dit zou het startkapitaal worden van de AUV. De Universiteit van Amsterdam was geen Rijksuniversiteit, maar een gemeentelijke instelling die betaald werd door de gemeente Amsterdam. Daarom was het voor het voortbestaan van de universiteit van groot belang om een dergelijke organisatie op te richten. Niet alleen werden zo de kosten voor een deel van de stedelijke begroting afgewenteld, maar werd ook de achterban gemobiliseerd. Kapitaalkrachtige Amsterdammers werden verzocht hun bijdrage te leveren: zo werd de wetenschap ‘beschenen door den glans der burgerschap’ (p.38).

Bij de oprichting was de AUV bedoeld als een universiteitsvereniging die openstond voor alle studenten, hoogleraren en alumni. Zij werden echter niet automatisch lid, wat bijvoorbeeld bij het Leidse Universiteits-Fonds wel het geval was. Door een twist tussen het Amsterdamsch Studenten Corps en de Amsterdamsche Studenten Bond werden de studenten bovendien niet vertegenwoordigd in het bestuur van de AUV. Toch werden er door de studenten zo nu en dan inzamelingsacties voor de AUV georganiseerd en ontvingen zij omgekeerd regelmatig studiebeurzen. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het karakter van een universiteitsvereniging langzaam in dat van een alumnivereniging. De AUV begon met het organiseren van specifieke activiteiten voor alumni, zoals de Universiteitsdagen. Tegelijkertijd verwaterde de relatie met de studenten, terwijl zij toch de toekomstige alumni waren. Er werden wel de nodige subsidies aan hen verstrekt en ook kwam de Mensa tot stand, maar de studenten werden niet echt beschouwd als verenigingsleden. Daarom was er min of meer sprake van eenrichtingsverkeer: het ledenaantal groeide niet echt, ondanks deze financiële stimuleringen.

Rogier Overman laat goed zien hoe bepalend de AUV was voor het academische klimaat aan de Universiteit van Amsterdam: de aanvragen die ondersteund werden waren vaak klein, maar de gelden waren welbesteed aan de vele verschillende projecten en initiatieven die anders wellicht niet van de grond waren gekomen. Het ideaal in de beginperiode was dat de AUV alle lasten van de Universiteit van Amsterdam zou kunnen dragen, met uitzondering van de hooglerarensalarissen. Al snel werd duidelijk dat dit een illusie bleek. Toch subsidieerde de AUV onder meer vele onderwijshulpmiddelen en instituten, bijzondere leerstoelen (vanaf 1989) en ook werden de onderzoeken van latere Nobelprijswinnaars als P. Zeeman, H. Lorentz en T.M.C. Asser mede gefinancierd. Tevens waren er vele studenten die een studiebeurs ontvingen. Ook werden er allerlei incidentele en structurele studentenactiviteiten ondersteund, waarmee de AUV tevens van belang was voor het culturele leven in Amsterdam.

Uiteraard veranderde in de loop van haar bestaan voortdurend de verhouding tussen de drie pijlers van de AUV: de leden, het kapitaal en de verstrekte subsidies. Algemene maatschappelijke ontwikkelingen zorgden ervoor dat in bepaalde perioden het aantal leden, de hoogte van het kapitaal en de vraag naar gelden toe- of afnam. De AUV werd daardoor gedwongen haar koers aan deze ontwikkelingen aan te passen om zo goed mogelijk invulling te kunnen geven aan de algemene doelstelling – het bevorderen van het belang van de Universiteit van Amsterdam en de studenten. De verschuivende verhoudingen tussen deze drie-eenheid komen in het boek goed naar voren vanwege de chronologische opzet. Het boek wordt afgesloten met enkele overzichten van onder meer ledenaantallen, bijzondere leerstoelen en bestuursleden.