Het was al langer bekend dat in het oosten van China meer bouwkranen staan dan waar ook ter wereld. Nu blijkt uit dit nieuwe boek dat ze nog lang niet klaar zijn met hun plannen.
Het schudt de lezer meteen wakker met enkele vragen. Wat zou er gebeuren als je heel West-Europa in 20 jaar zou bouwen? En wat als tussen 2008 en 2020 ruim 400 miljoen boeren of toch dorpsbewoners in die nieuwe steden zouden komen wonen? De auteurs doen ons geloven dat in 2020 ongeveer 930 miljoen van de dan 1,5 miljard Chinezen in een stad zullen wonen. Nu zijn het er 530 miljoen op 1,3 miljard.
Hoe zal dat allemaal verlopen? Hoe zullen die nieuwe steden functioneren? Zal men er de weg nog vinden? Zal er werkgelegenheid zijn? Zullen er nog groene plekken en parken overblijven? Zal de nieuwe stedeling er ’s nachts kunnen slapen of zal hij dromen van zijn vroegere omgeving? Helaas kan men niet op alles een afdoend antwoord geven.
Samen met foto’s van bouwwerven en torenhoge buildings, nemen deze vragen de eerste 14 pagina’s in.
Pas dan verschijnen de auteurs: DCF ofwel Dynamic City Foundation, Neville Mars en Adrian Hornsby. Dynamic City Foundation is een onderzoeks- en design-instituut, dat zich bezig houdt met de snelle transformatie van de stedelijke landschappen in China, de veelsoortige gevolgen daarvan en hoe designers, planners en sociologen daarop kunnen inspelen door modellen aan te bieden voor een sterk netwerk van 400 nieuwe steden.
Op p.17 staat ook de inhoudstafel, een beetje verdoken en niet meteen op de handigste plaats. Ze leert ons meteen dat een veelheid en grote verscheidenheid van onderwerpen aan bod zal komen : de planning van de megalopolis, architectuur, energievoorziening, wijzigende landschappen, steden zonder geschiedenis, uitdijende voorsteden, economie, bestuur, maatschappelijk leven. De stadsgroei zal in de komende 15 jaar vooral plaatsvinden in de kleine steden en voorsteden. De huidige oostelijke randstad van Beijing tot Shanghai is al genoeg bevolkt (385 miljoen) en zal met nog slechts 90 miljoen inwoners toenemen tot 475 miljoen (p.70-71).
De slogan van de Olympische Spelen is overal aanwezig: one world, one dream of éénzelfde wereld, éénzelfde droom. Die droom is momenteel voor bijna alle Chinezen: meer welvaart. Velen dromen van een eigen huis en een auto, voor velen mag de huidige stabiele situatie (lees: heerschappij van de C.P.) blijven bestaan. Vele anderen gaan in overdrive: zij aanbidden blindelings de Westerse consumptiemaatschappij en presteren vele overuren om te kunnen pronken met alle nieuwe elektronische snufjes, dure merkkledij, nog duurdere cosmetica, plastische chirurgie, snelle Duitse en Italiaanse auto’s. Voorspoed primeert op vrijheid en op inspraak in het bestuur.
De alom geciteerde spreuk van Deng Xiao Ping is nog springlevend: het doet er niet toe of een kat zwart of wit is, zolang ze maar muizen vangt.
Met duidelijke citaten illustreren de auteurs de wensen van de jongeren: “We want to work hard and make a fortune. We want to build up our country. That is the dream of all the young people in Shenzhen. We want to buy a car, rand an apartment and raise a family” (p.554).
De weg naar die welvaart gaat nog dikwijls over ruwe paden. De 150 miljoen stedelijke migranten ervaren nog dagelijks wat eating bitterness of bitter eten concreet betekent: 50 weken per jaar leven naast of op de werf, in een schamele tent, met primitieve bedjes en met één man die kookt voor heel de groep.
Vele jongeren kiezen bewust een andere weg dan hun ouders: “We are very different from our parents. They always had to do what they were told by the Communist Party. They couldn’t decide anything for themselves. We are different. We set our own goals. We want certain things, and we work towards them” (p.576).
Bij een groot deel van de hardwerkende en goedverdienende jeugd lijkt de consumptiedrang even ongebreideld als de economische groei. En als die groei zich zo voortzet, zal China de USA evenaren in de volgende 25 jaar. In bepaalde opzichten is dat zo al: de VS lenen dagelijks zoveel geld in China, dat ze ervan afhankelijk zijn.
De auteurs beseffen ten volle dat de urbanisatie niet zonder problemen zal verlopen: de beschikbare landbouwgrond en de eigen voedselvoorziening komen in het gedrang, de randstad van Beijing tot Shanghai zit nu al overvol mensen en auto’s, de opbouw van een sociaal weefsel tussen de nieuwe bewoners van de steden –zonder- geschiedenis zal decennia duren, een deel van de jongere generatie is verwend en egoïstisch, ze willen heel snel rijk worden, maar als dat niet meteen lukt, geven ze even snel de moed op en zijn ze ontgoocheld. Een ander probleem is de bevoorrading in grondstoffen voor de bouw en de aanleg van wegen, het explosief groeiende verkeer, parkeergelegenheden, milieu, voorziening van groene ruimtes tussen de torenhoge flatgebouwen. Het volstaat niet om de flats een groene kleur te geven of een minuscuul lapje groen neer te poten tussen uniforme en monotone buildings (p.148-181). Gelukkig geven de auteurs ook voorbeelden waar de groenvoorziening succesvol verlopen is (p.190-192). Ik mis hierbij een Chinees sleutelbegrip: feng shui: een goede leefomgeving heeft positieve invloed op het geluk en het welbevinden van de mens.
De samenstellers hebben wel kritiek op het tegenovergestelde: de “sprawl”, de uitdijende voorsteden, de nieuwe stadsplanning die dikwijls resulteert in vormeloze gehelen.
Ze verwijten de Chinese beleidsmakers ook onkunde: ze verergeren vaak de stedelijke wanorde, terwijl ze de bedoeling hebben deze te verminderen: “where planning has failed, mud has not” (p.396). Een voorbeeld: het stadsdeel buiten de vijfde ringweg van Beijing is in een minimum van tijd gegroeid met 25%. Daar wonen 6 miljoen mensen of 40 % van de hele stadsbevolking. De urbanisatie is ook te veel gericht op het aanwakkeren van het consumentisme.
De auteurs stellen alternatieven voor, maar botsen op weerstanden: hoe kan je individuen aanmoedigen om zelfstandig te denken, als het idee van de partij het toch altijd haalt (p.510)?
Een aanmerking hierbij: bij de aanleg van de Olympische stadia en van het Olympisch dorp heeft de partij in grote mate vrij spel gegeven aan Westerse architecten.
De samenstellers hebben een indrukwekkende studie afgeleverd. Chinese beleidsmakers, demografen en urbanisatiedeskundigen waar ook ter wereld kunnen er lessen uit trekken.
De aanpak en de schrijfstijl is kritisch en pittig. Eén voorbeeld: “Beijing is a city dominated – defined – divided – connected – serviced – navigated – rationalized and described by its 6 ring roads (p.358). De eerste is 17 km, de zesde het elfvoudige, nl. 190 km, en ze vormen geen concentrisch geheel, maar een onontwarbaar kluwen.
De veelkleurige bladspiegel heeft een unieke kunstzinnige lay-out, de kernbegrippen zijn ingekleurd, tabellen en grafieken zijn in elkaar verweven, met schijnbaar handgeschreven zinnen of kreten en uitspattende inktvlekken tussenin. Ze maken van het boek zelf een half kunstwerk. Dit is origineel, maar tegelijk vermoeiend voor het oog van de lezer, zeker wanneer de tekst in minuscule lettertjes op een zwarte achtergrond staat. Vele pagina’s zijn niet genummerd. De foto’s zorgen zowel voor de nodige afwisseling als voor schokeffecten. Bij te veel foto’s moet je wel zelf de uitleg bedenken.
Als buitenstaander blijf ik achter met een vraag die de auteurs niet stellen: waarom lokt de overheid 400 miljoen boeren van hun geliefd platteland naar flatjes in de steden? Waarom lokt men de bedrijven niet naar het platteland, zodat de arbeiders in hun vertrouwde woonomgeving kunnen blijven wonen, niet ontworteld raken en hun sociaal weefsel behouden? Bij ons heeft toch ook elke gemeente zijn industriezone!
Soms stoot je op een kleine contradictie: op p.33 lezen we dat in 2030 de steden 930 miljoen inwoners zullen tellen, elders is dat al in 2020 (p.37, 53, op de achterflap).
Los van deze details is dit een bijna onmisbare studie voor wie zich actief met China bezig houdt: architecten, planologen, buitenlandse bedrijfsleiders, kandidaat-investeerders. Ook journalisten en leraren aardrijkskunde en geschiedenis zijn ermee gebaat.
Je houdt er best een stevig Engels woordenboek bij, want de terminologie is niet alledaags en niet eenvoudig. Begrippen zoals lockdown, outsize (als werkwoord), surmize staan niet in elk woordenboek. (Bijna) achteraan staat wel een verklarende woordenlijst met andere Engelse en Chinese vaktermen en enkele afkortingen (p.672 – 690). Hopelijk merkt de lezer dat op tijd, want pas vanaf p.151 verwijzen voetnoten in kleine lettertjes ernaar.
Je moet ook even wennen aan de alfabetische volgorde: The Chinese Dream staat bij de letter T, niet bij C of D.
Een register ontbreekt helaas. Daardoor verlies je wel wat tijd met het terugzoeken van gegevens.
De prijs is heel redelijk.
Tot slot: The Chinese Dream is een moeilijk boek voor wie geen architect of urbanisatiedeskundige is, maar de vele passages over de bevolking en hun aspiraties verlichten dat leed en bieden de lezer een kijk op de sterk evoluerende Chinese maatschappij.