De Groningse vakgroep Scheikunde behoorde in de laatste decennia van de twintigste eeuw tot de topinstituten in Nederland. Het voorliggende boek heeft de vraag tot onderwerp hoe er in de Groningse scheikunde getracht werd, bepaalde Amerikaanse idealen te implementeren, en behandelt de kwestie of het resultaat hiervan inderdaad Amerikaans genoemd kan worden, of toch niet veeleer typisch Gronings. Van Helvoort stelt zich terecht de vraag, of het in dit proces ging om imitatie of om een wetenschappelijke ontwikkeling, inherent aan de tijdgeest, waarbij Amerika al dan niet toevallig vooropliep.
In de Nederlandse wetenschapsbeoefening waren de ogen reeds lang gericht op de Verenigde Staten: veel elementen uit het Amerikaanse systeem zijn inmiddels overgenomen, zoals enkele jaren geleden nog de overgang naar het Bachelor-Master systeem. Daarbij mag er echter niet van uitgegaan worden, dat deze Amerikaanse elementen rechtstreeks naar het Nederlandse systeem gekopieerd werden: daarvoor had en heeft het Nederlandse universitaire model teveel een eigen karakter. Zo verschilt de manier waarop in Nederland de wetenschap gefinancierd wordt, hemelsbreed van die in Amerika, waar veel meer geld van bedrijven omgaat.
In de jaren zeventig en tachtig was de scheikunde regelmatig een van de eerste vakgebieden waar nieuw overheidsbeleid met betrekking tot de verdeling van middelen werd uitgeprobeerd. Dit was onder meer mogelijk doordat de Nederlandse scheikunde van een constant hoog niveau was wegens de aanwezigheid van laboratoria van grote multinationals, verder door het feit dat ZWO (Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek) vooral individueel subsidieerde waardoor de scheikundigen moesten zorgen voor hoge kwaliteit, en tenslotte doordat er bij de scheikundigen reeds een goed werkend peer review-systeem was, dat een hoge mate van zelfbeschikking met zich meebracht.
Bijzonder aan de scheikunde in Groningen was het ‘Gronings model’ qua personeelsbeleid. Er waren veel losse contracten, zodat een constante invoer van jong talent gewaarborgd was. Dit werd hier eind jaren zestig in gang gezet, maar was aan de andere Nederlandse universiteiten nog geen gemeengoed. Het was inherent aan het feit dat men in Groningen al vroeg inzette op aspecten als competitie en excellentie, om op die manier gewaarborgd te zijn van voldoende onderzoeksmiddelen. Deels kwam dit overeen met het Amerikaanse systeem, maar mag niet beschouwd worden als een klakkeloze overname. Zo was er in Groningen nog geen sprake van het tenure track-systeem, waarbij een jonge onderzoeker een begeleid loopbaantraject volgt om zo van een losse aanstelling tot een vaste aanstelling of een professoraat te geraken.
Amerika was voor Nederlandse universiteiten een inspiratiebron vanaf de jaren zestig voor wat betreft de organisatie van onderzoek en onderwijs. Vanaf de jaren tachtig zorgde deze ‘Amerikaanse blik’ voor een veranderde verhouding tussen universiteit en maatschappij: het ging niet langer alleen om waarheidsvinding, maar de gedachte was dat universiteiten ook een rol konden spelen bij economische ontwikkelingen en maatschappelijke problemen. Aan deze ontwikkelingen hebben we het te danken, dat vandaag de dag een begrip als ‘innovatie’ hoog op de agenda staat. De Groninger scheikundigen zochten al vroeg contact met de buitenwereld en er werden ethische discussies gevoerd over hun rol in de maatschappij. In 1975 werd de Vrije Studierichting Chemie (VSC) ingesteld, die zich richtte op een verbinding van de scheikunde met de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen.
Een meerwaarde van dit boek is, dat het veel meer is dan een geschiedenis van de Groninger vakgroep Scheikunde. In de geschiedschrijving over universiteiten is er tegenwoordig steeds meer oog voor de invloed van externe ontwikkelingen en universitair- en overheidsbeleid op de wetenschapsbeoefening. Daar is dit boek een goed voorbeeld van. Door veel aandacht te schenken aan ontwikkelingen in binnen- en buitenland, betreffende het denken over de organisatie en financiering van de wetenschap en het overheidsbeleid, heeft de auteur de Groningse scheikundigen in een bredere context geplaatst. Hierdoor geeft Van Helvoort niet alleen een antwoord op de vraag of en in welke mate de scheikunde in Groningen beïnvloed werd door wat er in Amerika gebeurde, maar zorgt het boek tevens voor een breder begrip van algemene ontwikkelingen aan de Nederlandse universiteiten, die vanaf ongeveer de jaren zeventig hun beslag begonnen te krijgen.
Annemarieke Blankesteijn
Trefwoorden: Nederland, Groningen, Universiteitsgeschiedenis, Wetenschapsgeschiedenis, 20e eeuw, USA