Arianne Baggerman deed in het Gemeentearchief te Dordrecht een vondst die het hart van elke historicus sneller laat kloppen. Op zoek naar archivalia over een achttiende-eeuwse uitgeversbedrijf, ontdekte zij 84 dozen die al decennia op een onderzoeker wachtten die de inhoud ervan weer een plek in het menselijke geheugen zou geven: het archief van de uitgevers- en boekhandelarenfamilie Blussé. Het bestaan van een dergelijk omvangrijk archief is bijzonder, aangezien van de meeste achttiende-eeuwse uitgevers niet meer dan enkele mapjes archief bewaard zijn gebleven. Baggerman vond in het Blussé-archief genoeg materiaal voor een promotieonderzoek. Het voorliggende boek is een gewijzigde versie van haar in 2000 verschenen proefschrift.
Baggerman wil de achttiende-eeuwse wereld van het boek in al zijn facetten belichten. Zij acht de nalatenschap van een uitgever die bij zijn werk te maken heeft met alle deelnemers in het boekenbedrijf - auteurs, vertalers, drukkers, lezers - een uiterst geschikte bron om dit doel te bereiken. Zij ziet haar onderzoek daarbij ook als bijdrage in de kritische benadering van de theorie van de 'lezersrevolutie'. Deze theorie bestaat grofweg uit de these dat er in de tweede helft van de achttiende eeuw een enorme toename van het lezerspubliek en een verandering van het leesgedrag plaatsvonden in verband met de opkomst van nieuwe genres zoals de roman. In de theorie werd gesteld dat lezers van het herlezen van een klein aantal van meestal religieuze boeken ('intensief lezen') overgingen naar het lezen van steeds nieuwe boeken uit meer verschillende genres ('extensief lezen'). De Duitse historicus Rolf Engelsing bracht deze theorie in 1974 naar voren en veroorzaakte daarmee een stroom van onderzoeken die op deze these voortbouwden. Nuanceringen waren daarin vaak ver te zoeken. In Nederland werd de theorie aan kritische toetsing onderworpen door bijvoorbeeld Han Brouwer, Joost Kloek, Wijnand Mijnhardt en José de Kruif die door kwantitatief onderzoek naar onder meer verkoopcijfers van Nederlandse boekhandels en boekbezit in de achttiende eeuw tot de conclusie kwamen dat er in Nederland geen sprake kan zijn van revolutionaire veranderingen bij het lezerspubliek. Ook Arianne Baggerman verwijst de toepassing van de theorie op de Nederlandse situatie naar de 'prullenbak van de geschiedenis' . Maar het onderzoek naar de geldigheid van deze theorie voert niet de boventoon in haar boek. De rode draad in haar uiteenzettingen is de autobiografische schets van Pieter Blussé die zich in een van de vele dozen archief bevond. Aan de hand daarvan wordt de lezer meegenomen naar de wereld van de Blussé’s en raakt hij in de loop van het boek steeds meer vertrouwd met het bestaan van de familie in de context van de achttiende-eeuwse samenleving.
In het eerste hoofdstuk ontvouwt zich de oprichting van het familiebedrijf door Abraham Blussé en maken we op haast intieme manier kennis met de oudste zoon van de oprichter, Pieter Blussé. Baggerman vond in het archief de liefdesbrieven die Pieter en zijn latere vrouw, Sophia Vermeer, aan elkaar schreven. Aan de hand daarvan weet zij op een vermakelijke en makkelijk leesbare manier te beschrijven welke moeilijkheden, die vooral uit het standsverschil tussen Pieter en Sophia voortkwamen, de twee verliefden moesten overwinnen voordat zij konden trouwen. De auteur plaatst de personen daarbij altijd in een breder zinsverband en bespreekt bijvoorbeeld de briefcultuur, het denken over vrije partnerkeuze en de juridische aspecten van het totstandkomen van een huwelijk in deze tijd.
Ook in hoofdstuk vijf hanteert zij een dergelijke aanpak. Hier krijgt de lezer inzicht in de opvoeding en opleiding van de kinderen van Pieter Blussé en in de manier waarop zij door hun vader in het inmiddels behoorlijk uitgebreide familiebedrijf worden geplaatst. Reeds Abraham Blussé drijft naast boekhandel en uitgeverij ook een postkantoor en een loterij. Pieter weet het bedrijf nog te vergroten met een drukkerij waarover zijn zoon Adolph de leiding krijgt. Baggerman beschrijft de duidelijke sociale stijging die de familie in de loop der jaren doormaakt maar is voorzichtig in haar conclusies over het succes van de uitgeverij. Uit het archiefmateriaal wordt volgens haar niet duidelijk hoe Pieter uiteindelijk bij zijn dood de som van bijna driehonderdduizend gulden na kon laten - wat destijds een flink bedrag was. Gedurende het hele boek is zij op zoek naar een verklaring voor dit feit maar kan zij uiteindelijk geen eenduidige aanwijzingen vinden voor het ontstaan van dit vermogen. Een mogelijke maar speculatieve verklaring is dat Pieter wellicht zelf een keer won in de loterij die het familiebedrijf beheerde. Baggermans zoektocht naar een verklaring voor de herkomst van het nagelaten vermogen is ingebed in de uitvoerige behandeling van de bedrijfsgeschiedenis van de uitgeverij-boekhandel in de hoofdstukken twee, drie, vier en zes.
Zij begint in hoofdstuk twee met een algemene beschouwing over de boekhandel in de tweede helft van de achttiende eeuw. In meerdere paragrafen over verschillende aspecten van de boekhandel bespreekt Baggerman de bestaande onderzoeksliteratuur. Daarbij komen bijvoorbeeld het veilen of verramsjen van oude voorraden en het voeren van een winkelbibliotheken aan bod. In haar beschouwing maakt zij kritische opmerkingen over de representativiteit van de onderzoeken naar klantenboeken van boekhandels en boedelinventarissen van particulieren over de leesgewoontes van toen. Volgens Baggerman staan historici in hun conclusies niet voldoende stil bij het feit dat mensen naast het kopen van een boek in een boekhandel ook op andere manieren in het genot van het lezen van een gewild exemplaar konden komen. Zij pleit daarom voor meer onderzoek naar boekbezit en het ontstaan van bibliotheken in Nederland.
Hoofdstuk drie belicht de geschiedenis van Dordrecht in de roerige jaren tachtig van de achttiende eeuw, de patriottentijd en de aansluitende restauratie naar de inval van Pruisische troepen en de rol die de patriottistisch ingestelde Blussé’s daarin speelden. Er wordt uitgebreid aandacht besteed aan de functies die Pieter Blussé in verschillende bestuurlijke organen met veel inzet en enthousiasme vervulde en hoe hij zich als uitgever in een politiek gevaarlijke tijd wist te handhaven.
In het zeer omvangrijke vierde hoofdstuk wordt de bedrijfsvoering van uitgeverij Blussé van alle kanten bekeken. Baggerman doet dat door het grootste project te beschrijven dat Blussé in zijn loopbaan als uitgever opzette: de over 32 jaar verspreide uitgave van een encyclopedie over ambachten en technieken.
In het laatste hoofdstuk van haar boek probeert Baggerman haar bevindingen samen te vatten en Pieter Blussé als uitgever te typeren. Na talrijke omzwervingen in het verhaal maakt zij zo de terugslag naar haar uitgangspunt, de geschiedenis van een Nederlands uitgeversbedrijf in de achttiende eeuw. De auteur weet de verschillende onderdelen van haar boek waarin zeer uiteenlopende aspecten van de achttiende-eeuwse samenleving aan bod komen meesterlijk te verbinden. Gedetailleerde beschrijvingen, aangevuld met veel originele citaten en algemene beschouwingen wisselen elkaar af waardoor de aandacht van de lezer tot aan het eind vast wordt gehouden. Het is Arianne Baggerman heel goed gelukt om de gevarieerde inhoud van de 87 dozen te verwerken tot een boeiende cultuurhistorische studie.
Almut Sommer