De ware Jaco
Jacob Frederik Muller, alias Jaco (1690-1718), zijn criminele wereld, zijn berechting en zijn leven na de dood
Frans Thuijs
443 pp, € 29,-
isbn/issn: 978-90-8704-031-4
geïllustreerd

De ware Jaco

(recensie: F. Vogelzang)

Jacob Muller, de Jaco uit de titel, is een soort vroeg achttiende-eeuwse Robin Hood, die stal van de rijken en een flinke buit wist te vergaren. Het uitdelen aan de armen liet hij achterwege, maar vooral door de pamfletten en beschrijvingen van zijn criminele loopbaan, die vanaf enkele decennia na zijn berechting in de Republiek overal te krijgen waren, werd hij populair. Dat heeft Jaco gemeen met zijn Engelse evenknie. In tegenstelling tot de ‘echte’ Robin Hood, over wie nauwelijks archivalia bestaan, is het mogelijk om de ‘ware’ Jaco te achterhalen. Althans, dat is de opzet van de auteur van deze studie, die is gebaseerd op diens proefschrift. Hij wil niet alleen achterhalen wie Jaco was, maar ook wat hij precies heeft uitgehaald en of zijn reputatie van ‘bendeleider’ verdiend was. Nog twee andere onderzoeksvragen houden Thuijs bezig: waarom was het proces van Jaco zo langdurig en ingewikkeld en hoe was zijn Nachleben?

Daartoe heeft hij zijn studie in een aantal delen opgesplitst. In het eerste deel probeert hij de persoon en de sociale omgeving van Jaco te achterhalen. Dat is nogal lastig, omdat ten eerste mensen als Jaco een zwervend bestaan leidden – sterker nog, je kunt bijna stellen dat mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats in de vroege achttiende eeuw niet veel anders konden dan uit stelen gaan, althans dat beeld komt uit dit boek naar voren – maar ook bedienden criminelen als Jaco zich van diverse pseudoniemen en schuilnamen. Via ingewikkelde reconstructies weet Thuijs een aantal van die schuilnamen te achterhalen en kan zo Jaco voorzien van een afkomst (zijn vader was soldaat in Duitsland) en van een familie (Jaco was getrouwd, had twee kinderen, maar verliet dit gezin voor een minnares, die hem, als in een echte roman, zou verraden) en van een hele hoop trawanten.

In wisselende samenstelling pleegden groepjes van die criminelen inbraken. Daarover gaat het tweede deel, de diefstallen, inbraken maar ook de vecht- en moordpartijen waarbij Jaco betrokken zou kunnen zijn geweest. Daarbij worden vreemd genoeg ook diverse misdaden beschreven waarbij Jaco absoluut niet betrokken blijkt te zijn geweest. We krijgen wel een beeld van het criminele circuit, maar Jaco speelt daarin slechts een ondergeschikte rol. Dat lijkt een rode draad in het verhaal: Jaco was absoluut niet het criminele brein waar hij later voor uitgemaakt wordt.

In deel drie doet Thuijs een boekje open over de rechtsspraak in die tijd en laat zien, dat het proces van Jaco niet volgens de regels verloopt. Jaco wordt in diverse plaatsen gezocht, is ook in de loop van zijn korte leven op verschillende plekken gevangen gezet, maar komt helaas voor hem in de handen van de Amsterdamse hoofdofficier Frederik van Collen terecht. In Amsterdam blijken ze namelijk weinig zachtzinnig en wordt Jaco, tegen de regels in, gefolterd en zonder juridische steun verhoord. Ondanks dat hij volhoudt van veel beschuldigingen niets te weten, volgt de doodstraf. In het laatste deel bestudeert Thuijs de vele postume levensbeschrijvingen die er van Jaco zijn geschreven.

Ingrediënten dus voor een spannend verhaal. Helaas lukt het Thuijs niet, het verhaal boeiend te maken. De eerste twee delen bestaan, noodzakelijkerwijs door zijn aanpak, uit eindeloze hoeveelheden details over figuren en misdaden. Veel wordt herhaald, maar blijkt niet of nauwelijks met Jaco te maken te hebben. Beter ware het geweest, als Thuijs een studie had gemaakt van het criminele milieu in die periode, en Jaco als een case study had gebruikt. Dat had een veel helderder opzet gegeven. Ten tweede lijkt de auteur te willen bewijzen, dat Jaco slachtoffer is geworden van de carrièredrang van Frederik van Collen. Hij maakt daarvoor een curieuze excursie in een tussenhoofdstuk, waarin hij de machtsstrijd in de Amsterdamse magistraat beschrijft. Wat Thuijs wil aantonen, is dat Van Collen zich tussen twee machtige facties in bevindt en zijn positie wil verbeteren. Daartoe moet hij laten zien dat hij als hoofdofficier in staat is, om Amsterdam ‘schoon te vegen’. Onduidelijk blijft waarom de onbeduidende Jaco daarvan het slachtoffer is. Thuijs geeft namelijk tegelijkertijd aan, dat Jaco tijdens zijn leven nog niet echt tot de notoire boeven gerekend wordt. Het is pas in de postume literatuur dat deze marginale figuur berucht wordt en zelfs daarin heeft hij veel concurrentie. Dus of zijn proces de loopbaan van Van Collen werkelijk heeft geholpen? De bewijsvoering daarvoor is niet overtuigend. Was het bovendien voor deze these nodig, zo uitgebreid het rechtssysteem te beschrijven?

Helaas wordt het boek niet afgesloten door een duidelijke samenvatting of conclusie. Los daarvan laboreert het aan onfunctionele typografie en vele zetfouten. De schrijfstijl is moeizaam, waardoor wat een spannend verhaal had kunnen zijn, verzandt in een berg details en losse feitjes.

Fred Vogelzang

Trefwoorden: Nederland, Amsterdam, 18e eeuw, Criminaliteit, Rechtspleging