Napoleon in Egypte.
Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken over Napoleons avonturen in Egypte: het relaas van de mislukte militaire expeditie (Strathern) en dat van de meer succesvolle wetenschappelijke activiteiten (Burleigh).
Paul Strathern is Brits historicus en tegelijk romanschrijver. Dit laatste merk je aan zijn vloeiende en bloeiende stijl en zijn meeslepende verteltrant, het eerste aan zijn gedetailleerde vakkennis en zijn manier van omgaan met historische bronnen uit een langgerekte periode van Herodotos tot vandaag.
De motieven waarom de jonge, kleine (1,62m), toen nog magere, maar al megalomane Napoleon in mei 1798 naar Egypte trok, zijn nooit helemaal duidelijk geweest.
Het is ook niet zeker of hij op zijn relatief jonge leeftijd (29 à 30) al precies wist wat hij ging doen en waar zijn expeditie moest uitmonden.
Ook zijn directe omgeving was nooit bij machte de volgende stap van de onberekenbare en ondoorgrondelijke Corsicaan te voorspellen.
De Franse ambassadeur in Istanbul, Raymond Verninac, had Napoleon kunnen overtuigen dat Frankrijk niet enkel Egypte, maar heel het Osmaanse rijk kon veroveren, want het stond volgens hem op instorten. En als Frankrijk het niet zou doen, zouden Oostenrijk of Engeland het zeker inpalmen. Ook Talleyrand, de gladde minister van buitenlandse zaken tijdens het Directoire, stelde voor om Egypte te koloniseren.
Strathern meent dat hij Egypte wou bevrijden van de Ottomanen, er een Franse kolonie van maken en er de ideeën van de Verlichting en van de Westerse techniek binnenbrengen.
Vervolgens zou Napoleon, naar het voorbeeld van Alexander de Grote, zijn campagne verder zetten in het Oosten, om uiteindelijk de Britten te verdrijven uit hun kroonkolonie Indië, waar ze hun katoen, één van de pijlers van hun textielindustrie, grotendeels haalden.
Volgens Strathern hield Napoleon ook rekening met de mogelijkheid dat zijn Oosters rijk onafhankelijk zou worden van het Franse moederland, zoals de Amerikaanse kolonies onafhankelijk waren geworden van Engeland. Het zou dus een Amerika van het Oosten worden, met de nieuwe Alexander als president.
Egypte hoorde in 1798 bij het rijk van de sultan van Istanboel. Die had er een onderkoning. Deze steunde volledig op de Mammelukken. Deze krijgers werden uit de Kaukasus of uit het Turkse rijk als slaaf ingevoerd en opgeleid tot de elite ruiterij. Met hun karabijn, pistolen en korte lans vochten ze zeer efficiënt. Ze waren berucht en beroemd om hun militaire vaardigheden. In een veel vroegere periode, nl. tussen 1250 en 1517, waren ze de baas in Egypte en Syrië en vochten ze met succes tegen de Mongolen en de Kruisvaarders.
De Fransen versloegen hen bij de Piramiden, maar zij verloren de zeeslag in de baai van Aboukir bij de Nijlmonding tegen de Brit Nelson. De Britten blokkeerden dan de Egyptische kust, waardoor contact met Frankrijk en hulp vanuit Frankrijk onmogelijk werd. Het Franse leger kreeg dan te kampen met ontoereikende bevoorrading en allerlei ziektes.
De pogingen van Napoleon om de steun van de inheemse bevolking voor zich te winnen door zichzelf voor te stellen als hun bevrijder van de Mammelukken en door ze wijs te maken dat de Fransen zeer moslimgezind waren, faalden. Hij beweerde zelfs dat ze vijanden waren van het Christendom en dat hij zelf moslim wou worden. Onder weg naar Egypte had hij wel delen van de koran gelezen. Het baatte niet: in Caïro brak een volksopstand uit, die door Napoleon bloedig onderdrukt werd.
Napoleon koos dan voor de vlucht vooruit. Met een deel van zijn leger probeerde hij in 1799 het Heilig Land te veroveren en koning van Jeruzalem te worden. Dit is een minder bekend onderdeel van zijn expeditie. Zijn soldaten begingen hier allerlei wreedheden. De ergste was de moord op 4.000 Turkse krijgsgevangenen bij Jaffa. Palestijnse vrouwen en kinderen werden verkracht en vermoord.
De opmars kwam tot stilstand bij Akko. Hier kreeg Napoleon zware klappen in de strijd tegen de Turken en de Engelsen. Nu besefte Napoleon dat zijn Aziatische droom mislukt was. Hij droop op slinkse wijze af en keerde terug naar Egypte. De zieke soldaten (pest) probeerde hij eerst d.m.v. een overdosis opium te doden, maar uiteindelijk liet hij ze hulpeloos sterven. In Alexandrië en Caïro deed hij alsof zijn tocht een groot succes was en liet hij zich inhalen als triomfator.
Hij besefte maar al te goed dat zijn campagne mislukt was. De onrust in Parijs greep hij aan om te deserteren. Bij zijn latere tocht naar Rusland bleek hij weinig geleerd te hebben uit zijn Egyptisch en Palestijns debacle. Behalve dan hoe hij kon deserteren en een leger hulpeloos achterlaten. Ook in Rusland speelden onderschatting van de tegenstander, onaangepaste kledij, mank lopende bevoorrading en verzorging een cruciale rol.
Opmerkelijk is wel hoe hij er telkens in slaagde om honderdduizenden nieuwe soldaten te ronselen.
In Egypte liet hij het commando over aan generaal Kléber, een Elzasser. Deze werd ongenadig bestookt door Britse en Mammelukse troepen.
Uiteindelijk sneuvelde hij niet op het slagveld, maar op het terras van zijn hoofdkwartier. Een fanatieke Syriër, Soliman, stak hem dood met zijn mes op 14 juni 1800. De rechtbank veroordeelde hem meteen: zijn rechterhand moest worden verbrand en zijn lichaam moest worden gespietst. Voor deze moslimbroeder was er dus geen guillotine, die in Frankrijk gebruikt werd in naam van de fraternité, om de pijnlijkere doodstraffen van het Ancien Régime te vervangen.
Kléber werd voorlopig begraven op de christelijke begraafplaats buiten de muren van Caïro,
tot het in juli 1801 mee naar Frankrijk werd genomen.
Soliman werd op gruwelijke terechtgesteld: een staak van drie meter werd door een beul via een insnijding in zijn anus in zijn lichaam gedreven tot aan zijn borstbeen en dan rechtop gezet. Soliman gaf geen kik, maar schreeuwde luidkeels tegen de toeschouwers: “Er is geen andere god dan Allah en Mohammed is zijn profeet” (p.416).
In 1801 kon het overblijvende restant van het leger evacueren, roemloos, vernederd en met een tragisch verlies van 15.000 à 20.000 manschappen op 40.000 à 50.000. Hoewel er bij de tegenstanders nog meer doden gevallen waren, draaide de expeditie uit op een groot fiasco.
Britse schepen repatrieerden de Franse soldaten en geleerden, met hun materiaal, stenen en opgezette dieren, maar de Steen van Rosette namen ze mee naar Londen, ondanks felle protesten van de Fransen.
Op Sint-Helena kwam Napoleon nog dikwijls terug op zijn oriëntaalse droom: keizer worden van het hele Oosten en van Afrika, er beschaving en welvaart brengen, de Middellandse zee verbinden met de Rode Zee (Gaspard Gourgaud, Journal de Saint-Hélène, 1815 - 1818, Paris, 1899, vol.I, p. 63). Deze laatste droom werd in 1869 verwezenlijkt door een andere Fransman, ingenieur Ferdinand de Lesseps (p.420 – 422).
De overdracht van de Franse cultuur, wetenschap en techniek was evenmin een succes.
De 151 à 167 geleerden , wiskundigen, wetenschapsmensen, biologen, schrijvers, kunstenaars, archeologen, taalkundigen, geronseld door en onder leiding van de scheikundige graaf Claude Louis Berthollet en de wiskundige Gaspard Monge , deden er zelf meer kennis op dan dat ze er verspreidden. Zij maakten kennis met de rijke overblijfselen van de oude Egyptische beschaving.
Hun ervaringen en prestaties zijn uitvoerig beschreven door Nina Burleigh. Haar boek ontbreekt in de bibliografie van Strathern, omdat beide publicaties ongeveer gelijktijdig verschenen. In haar “Mirage” (droombeeld, luchtspiegeling) vertelt ze eerst over het militair fiasco van een leger dat totaal onvoorbereid vertrok, niet in staat was om te communiceren met de lokale bevolking en niet besefte hoe gevoelig die moslims waren voor een inval in een moskee, na een opstand in Caïro.
De geleerden dan. Ze bleven drie jaar in Egypte en ze ondervonden er dezelfde ongemakken als de soldaten. Een schip dat wetenschappelijke apparatuur moest aanvoeren, overleefde de zeetocht niet. Napoleon was boos omdat zoveel materiaal nu op de bodem van de zee lag, maar de over getalenteerde scheikundige Nicolas-Jacques Conté repliceerde dat ze alle gereedschappen daar wel zouden namaken. Waarop Napoleon met hetzelfde geloof in de vooruitgang hem vroeg om uit te zoeken hoe ze dan ook bier konden maken zonder hopplanten. Hij had even goed naar wijn zonder druiven kunnen vragen. Conté kon wel wat. Hij slaagde erin met uitsluitend inheemse materialen allerlei machines te maken, zoals een drukpers, een pers om muntstukken te maken, geometrische toestellen, ingenieursmateriaal en trompetten voor het leger. Hij bouwde een smeltoven en produceerde er sabels.
En de stad Alexandrië viel enorm tegen: ze keken uit naar een rijke bibliotheek, een paradijs van menselijke kennis, een haard van de Verlichting, maar ze vonden ruïnes, barbaren, armoede en verval.
Zij (officieel Napoleon) richtten het Egyptisch instituut op, waar ze zelf lezingen gaven en discussies organiseerden over de loop van de maan, Egyptische muziek, de eigenschappen van opengesneden mummies en een tijdschrift uitgaven (”Décade”). Het is niet duidelijk wie hun doelgroep was en of ze die ook bereikten. Idem voor de eerste Egyptische krant die door natuurkundige Joseph Fourier uitgegeven werd.
Ze maakten een stratenplan van Caïro, de ingenieurs probeerden de weerspannige Nijl onder controle te brengen en ze brachten de dierenwereld in kaart. Ze zeilden de Nijl af naar Thebe en Karnak, waar ze opgravingen deden en zorgvuldige tekeningen maakten. Het waren heerlijke momenten voor de wereldvreemde geleerden.
Een enkeling leerde Arabisch, een Fransman trouwde met een moslimvrouw, bekeerde zich tot de islam en noemde zich voortaan Abdullah, anderen zagen hun gezondheid en hun geest achteruitgaan door het ruwe klimaat.
Kunstenaar Dominique-Vivant Denon schilderde en tekende terwijl de kogels rond zijn hoofd vlogen. Het boek dat hij in 1802 bij zijn terugkeer publiceerde (“Voyage dans la basse et la haute Egypte”), werd een bestseller in Europa. Hij zelf werd beloond met het directeurschap van het Louvre. Een andere, Savigny, raakte geobsedeerd door insecten en stelde een catalogus op van de Egyptische kevers en vlinders. Zijn ijver werd niet beloond: hij hield een oogziekte over aan zijn observaties van de lieve beestjes. Een derde, Geoffroy Saint-Hilaire, werd hoofdredacteur van de “Description de l’Egypte”, een encyclopedie in 23 delen van abnormaal groot formaat, die tussen 1809 en 1828 verscheen.
Alles stond er in: geschiedenis, monumenten, rotsen, de Nijl, dagelijks leven, handel, landbouw, planten, dieren, vogels, vissen, … . Geen enkel boekwerk verzamelde in de 19e eeuw zoveel gegevens over Egypte uit zoveel bronnen, in zoveel vormen (teksten, tekeningen, plattegronden, kaarten) en over zo uiteenlopende onderwerpen. Hoewel het slechts betaalbaar was voor de uiterst kapitaalkrachtige elite, had het een enorme impact in Europa. In een goedkopere editie is het nog altijd het basiswerk voor de huidige studenten egyptologie en dus ook aanwezig in universitaire bibliotheken.
Het veroorzaakte een ware Egyptomanie, die tientallen jaren zou duren en die ongewild ook leidde tot rooftochten, met als resultaat de obelisk van Luxor op de Place de la Concorde, een Egyptische tempel in een park in Madrid en de vele mummies die in Parijs, Londen en New York belandden. De vele prenten en gravures tonen ook tempels die inmiddels verdwenen zijn.
De overbekende steen van Rosette tenslotte, een donkere granieten blok van 1,12m bij 76cm, met hiëroglyfen, demotisch en Grieks schrift, werd in juli 1799 gevonden door Franse genietroepen o.l.v. ingenieur Pierre-François Xavier Bouchard, bij werkzaamheden aan het fort Saint Julien (nu Quaitbay) bij El Rashid op de westelijke oever van de Nijl. De geleerden geloofden meteen dat deze steen zou helpen om het mysterie van het oude Egyptische schrift te ontsluieren.
Ongelukkigerwijs kwam de steen in 1801 in Britse handen, volgens Burleigh, als onderdeel van het akkoord bij de overgave, omdat de Franse militaire leiders daarmee hun aftocht afkochten.
Gelukkig slaagde de Fransman Champollion erin de hiëroglyfen te ontcijferen (1822) aan de hand van een kopie die in zijn geboortedorp Figeac bewaard wordt. In Leiden bevindt zich ook een kopie in het Rijksmuseum van Oudheden.
Het resultaat voor de wetenschap in Europa en Amerika was dus groter dan de militaire prestatie en ook groter dan de mislukte overdracht van de Verlichte ideeën naar Egypte. Voor vrijheid en gelijkheid was er geen vruchtbare bodem in de Egyptische woestijn.
Egyptenaren, Turken en Palestijnen hielden aan de militaire expeditie geen goede herinneringen over. De Franse geleerden waren enthousiast, maar bij hen lag de dodental in verhouding bijna even hoog als bij de militairen: 25 op 150 of één op zes.
Zowel Burleigh als Strathern zijn begenadigde vertellers. Ze kennen niet enkel de grote lijnen, maar ook de kleine anekdotes. Ze beschikken over een enorme eruditie, van Oudheid tot 19e eeuw, van geschiedenis, wetenschappen, wiskunde. De sterkte van hun boeken zit in de vervlechting van die grote lijnen met details over het leven van de generaals, hun vrouwen te velde of met anderen in bed in Parijs, de geleerden die hun cultureel missioneringswerk verder zetten alsof er geen gevaar aanwezig was, de soldaten voor wie het militair avontuur een pijnlijke zaak was. Ongeveer 40% sneuvelde op zee, in het zand of door ziektes.
Strathern heeft veel aandacht voor deze sukkelaars. Ze kwamen daar aan in onaangepaste wollen (!) kledij, ze kregen te kampen met builenpest en andere ziektes, door taalproblemen kregen ze geen contact met de lokale bevolking, kortom: het werd een calvarietocht in plaats van een zegeroes.
De verteltrant en het relaas van Strathern vertonen veel gelijkenissen met het succesverhaal van Adam Zamoyski: “1812. Napoleons fatale veldtocht naar Moskou” (Balans / WPG, 2005).
Beide auteurs zijn sterk in het begrijpelijk weergeven van het militaire en het menselijke aspect. De sneeuw, de koude en de kozakken van Zamoyski worden hier vervangen door zand, hitte, dorst en even ongenadige Mammelukken, Turken en Britten.
De landkaartjes van Egypte (p.75, 90, 125, 139, 162 en 282) en Palestina (p.322) zijn duidelijk, maar bij Palestina staat geen route, wat wel het geval is bij de kaart van de Middellandse Zee (p.67).
Een register van de plaatsnamen ontbreekt helaas. Idem voor een begrippenlijst; ik noem er enkele die niet alledaags zijn: bei(s), fellah, ferman, funduk, miry, pasja, serradj.
Strathern stipt geregeld vergissingen aan van Napoleon, o.a. zijn onwil om de luchtballons van Montgolfier in te zetten als hulpmiddel voor spionage achter de vijandelijke linies (p.49).
Anderzijds spreekt hij niet over de toch wel belangrijke economische bijbedoeling van Napoleon, nl. de Engelsen afsnijden van hun katoen in Egypte en India. Want ook deze werd via Egypte, dus deels over land, naar Engeland gebracht. Het Suez-kanaal werd pas 70 jaar later aangelegd. Burleigh heeft het hier wel over.
In 1806 – 1812 zou Napoleon nog eens tevergeefs proberen om Engeland te verslaan door middel van economische oorlogsvoering, nl. met zijn Continentale Blokkade. De Engelsen reageerden hierop door het continent af te sluiten van zijn kolonies, waardoor men surrogaten moest bedenken voor rietsuiker, tabak, specerijen en andere overzeese voedings- en genotsmiddelen. Het leverde Napoleon veel tegenstanders op, o.a. zijn eigen broer in Holland, de paus en de tsaar.
Strathern haalt er ook onbeduidende details bij zoals het feit dat Napoleon bij het begin van elke veldslag masturbeerde om zijn zenuwen onder controle te houden (p.34) en dat eten en seks niet langer dan een kwartier mochten duren (p.34). De portretten van de generaals (p.42-49) mochten ook wel wat beknopter zijn. Idem voor het seksleven van de militairen in Egypte en de ontrouwe thuisblijvers zoals echtgenote Joséphine in Parijs.
Het boek van Burleigh is ook voorzien van 16 pagina’s met prenten van negen geleerden en van de dodelijke aanslag op generaal Kléber; verder zijn er afbeeldingen van het toenmalige Alexandrië en Caïro, huizen van Napoleon en van geleerden, mammelukken, schaars geklede dansers en danseressen, allerlei soorten dieren en uiteraard de steen van Rosette.
De epiloog gaat over de Egyptomania en de Egyptologie in de 19e en 20e eeuw en het verzoek van Egypte in 2003 aan de Britten om de steen terug te geven. Het register is allesomvattend: personen, plaatsen, inhoudelijke elementen.
Tot slot nog dit voor de liefhebbers van thrillers: de tocht van Napoleon naar Egypte en naar Palestina is door William Dietrich verwerkt in een spannende roman, die zich focust op de grote geheimen die onder de grote piramides (zouden) liggen en op allerlei bedrog en intriges daarom heen. Het kaartje vooraan met de zeeroute naar Alexandrië is alvast correct.
Jef Abbeel