Onderwijs in Hilversum van Dorpsschool tot Media Academie
Uitgegeven ter gelegenheid van het zesde lustrum van de Hilversumse Historische Kring ‘Albertus Perk’
T. Ruhe, J.Branger en E. van Mensch (red.)
156 pp, € 16,-
isbn/issn: 90 6550 874 0
geïllustreerd

Onderwijs in Hilversum van Dorpsschool tot Media Academie

(recensie: Gijs Boon)

Elf auteurs schetsen de Hilversumse schoolgeschiedenis: van de scholen, de gebouwen, de onderwijsgevenden en de leerlingen.

Het eerste traceerbare begin is de Dorpsschool, maar uit de beginfase daarvan is veel nog onduidelijk. Deze school was achter het raadhuis aan de Kerkbrink gelegen en is met de grote brand van 1766 in vlammen opgegaan en later herbouwd. De indeling was eenvoudig: een woongedeelte voor de onderwijzer en een zaal waar alle leerlingen bij elkaar zaten, ruim 200!

Met de veranderende inzichten veranderden ook de gebouwen. Het klassikaal onderricht deed zijn intrede en daarmee de behoefte aan meerdere lokalen. Lichtinval van de linkerzijde was voldoende bij klassikaal onderwijs. Een andere onderwijsvernieuwing was het werken in kleine groepen. Dat maakte het noodzakelijk dat de lichtinval van meerdere kanten kwam, hetgeen gevolgen had voor het ontwerp van een gebouw. De auteur H. van der Voort laat in zijn bijdrage over onderwijsgebouwen zelfs zien dat de levensbeschouwelijke visie van de dakconstructie af te lezen is. Architecten als Dudok en Bakker vertegenwoordigden een expressionistische bouwstijl met invloeden van de Amsterdamse School en het Moderne Bouwen. Zij pasten regelmatig platte daken toe; Andriessen daarentegen, van katholieken huize, deed dit liever niet. De rooms- katholieke kerk verbond het Moderne Bouwen met de communistische/ socialistische beweging.

Het artikel van I. de Ronde over kostscholen schetst de markt voor deze vorm van onderwijs. In de jaren dertig van de negentiende eeuw verschenen de eerste kostscholen: jongens- en meisjesscholen met een christelijk, katholiek, joods of een meer onderwijsvernieuwend karakter. Een voorbeeld van de laatste was de Brinioschool van J.J. Kleefstra. Hij gaf onderwijs in een huiselijke sfeer, met middagonderwijs in de buitenlucht, onder andere land- en tuinbouwonderricht. Enkele van deze scholen hebben lang voortbestaan, zoals de St.-Ludgerus kweekschool tot 1971 en de meisjesschool Hill House van 1866 tot 1959. De meisjes van het Hill House varieerden in leeftijd van 11 tot 19 jaar en kwamen uit welgestelde families uit Nederland, Nederlands-Indië, België en Engeland. Onderwijs in vreemde talen en lichaamsbeweging hadden grote prioriteit voor de dames Camerlingh, die de leiding hadden van deze kostschool.

‘Kunnen kinderen voor wie het Gewoon Lager Onderwijs ongeschikt is, toch gelukkig worden?’, was de titel van een brochure van de hand van G. Leerkamp. De auteurs Van Rooijen en Stevens verhalen van de eerste initiatieven om onderwijs voor gehandicapte kinderen te verzorgen. Het buitengewoon (niet bijzonder!) onderwijs werd later ‘speciaal onderwijs’ genoemd. De eerste school voor buitengewoon onderwijs kwam in 1918. Het was er anders: ‘de leerlingen zwommen in het schoolbad, aten op school en sliepen ’s middags een uurtje in ligstoelen’ (p. 123). Een ander initiatief was de Rüdelsheimstichting, genoemd naar de gelijknamige rabbijn uit Leeuwarden, met als doel de opvang van joodse zwakzinnige kinderen. Kinderen kwamen uit het hele land en uit landen als België en Duitsland.
Een zoon van de voormalige directeur van de Rüdelsheimstichting vertelde in een kranteninterview in 1986 dat joodse kinderen uit Duitsland opgehaald werden. Na de Kristallnacht wilden joden naar Amerika emigreren, maar daar werden geen zwakzinnigen toegelaten. Hun gehandicapte kinderen moesten zij achterlaten.

Van Rooijen en Stevens wijzen verder in dit verband op het verschijnsel ‘avondschool’. De oud-leerlingen kwamen veelal twee keer per week terug naar school voor extra reken- en leesonderwijs, maar daar kwamen allerlei andere activiteiten bij, zoals sport, koken etc. Bijzonder illustratief in dit artikel is verder de foto van de tweejaarlijkse grote kunsttentoonstelling van werk van de leerlingen. De auteurs eindigen met een politiek statement, iets wat vaker voorkomt in lokaal-historische geschriften. Nadat er oorspronkelijk in een platte organisatie was gewerkt, constateren zij dat de overlegstructuur met de komst van een directeur veranderde en dat daarmee een nieuwe tijd aanbrak. Of deze constatering een stellingname inhoudt of niet, de auteurs hebben een bijzonder informatief en prachtig artikel geschreven!

Aan het eind van elk hoofdstuk is een korte biografie, van een halve of hele pagina, van een onderwijspionier uit Hilversum of een persoonlijke herinnering te lezen. Een juweeltje is die van Gerrit Leerkamp (1906-1968), die bijzonder veel heeft gedaan voor het speciaal onderwijs.
In deze bespreking konden slechts enkele artikelen aan de orde komen. Er is sprake van enige overlapping, aangezien iedere auteur weer het hele verhaal wil vertellen. Hier had een taak voor de redactie gelegen. De literatuurverwijzingen en het notenapparaat aan het eind van de bijdragen zijn niet eenduidig. Ondanks deze minpuntjes toch aanbevolen!

G.A.C. Boon

trefwoorden: 19e eeuw, 20e eeuw, Hilversum, scholenbouw, onderwijs aan gehandicapten, kostscholen, joodse kinderen