Dit boek is een bewerking van een gelijknamig proefschrift uit 1998. Een les uit Pruisen brengt op systematische wijze de Nederlandse reacties op de Kulturkampf in kaart en bepaalt aan de hand hiervan de invloed van dit conflict op de Nederlandse politieke en godsdienstige verhoudingen. Deze studie analyseert voorts waarom de Nederlandse aanpak van het ultramontaanse vraagstuk zo anders was dan de Pruisische.
Tijdens de jaren 1870 was overal in Europa sprake van een scherpe tegenstelling tussen ultramontaans katholicisme en liberaal ‘modernisme’. In Pruisen leidde dit tot de Kulturkampf. Dit was de strijd die de overheid van het Duitse Keizerrijk onder Otto von Bismarck van 1872 tot 1879 voerde met de rooms-katholieke kerk (voornamelijk in Pruisen, in mindere mate ook in Baden, Hessen-Darmstadt en Saksen). Het was in Bismarcks ogen een ‘preventieve oorlog tegen een interne vijand’. Hij was bang dat de katholieke Zentrumspartei - die haar aanhang vooral in het meest katholieke zuiden van Duitsland had - een bedreiging zou gaan vormen voor het door de protestants-Pruisische elite gedomineerde keizerrijk. Hij vreesde dat katholieken samen zouden spannen met Franse en Oostenrijkse katholieken in een supranationale organisatie.
In 1873 werd het katholieken verboden om uitsluitend voor de kerk te trouwen. Ook werden priesters en bisschoppen gevangen genomen of het land uitgezet. In 1875 escaleerde de Kulturkampf. Paus Pius IX verklaarde de anti-katholieke wetten van Bismarck voor ongeldig. Later werden de meeste maatregelen teruggedraaid en werkte Bismarck zelfs samen met de katholieken.
Het ultramontanisme is een leer binnen het katholicisme die de absolute autoriteit van de Paus in zaken van geloof en discipline voorstaat. Een aanhanger van het ultramontanisme wordt een ultramontaan genoemd. Deze benaming kan ook gebruikt worden voor een extreem pausgezinde (zelfs ten koste van het eigen vaderland). De ultramontaanse kwestie zorgde ook in Nederland voor spanningen, maar de Nederlandse overheid benaderde de kwestie heel anders. Zo konden verbannen Pruisische bisschoppen en religieuzen zich betrekkelijk probleemloos in Nederland vestigen.
De Coninck concludeert dat in het politieke krachtenveld van Nederland ten tijde van de Kulturkampf in de onderlinge tegenstellingen tussen liberalen, katholieken, conservatieven en protestanten andere kwesties speelden, die mede maakten dat de conflicten zoals die in Duitsland aan het licht traden, hier geen navolging vonden. Zelfs de Nederlandse liberalen, ofschoon niet onsympathiek staand ten opzichte van hun Duitse evenknieën, vonden dat er in ieder geval een andere aanpak noodzakelijk was.
De vraag waarom in Nederland niet gebeurde wat in Pruisen (en in diverse andere landen) wel gebeurde, wordt door De Coninck eigenlijk niet helemaal beantwoord. Hij noemt een vijftal factoren die een rol zouden spelen, te weten: de staatsrechtelijke verhoudingen tussen kerk en staat rond 1870, de oud-katholieke afscheiding, de perceptie van het Zwarte Gevaar, de Nederlands-Duitse betrekkingen rond 1870 en de politieke cultuur en traditie.
Het lijkt erop dat de Kulturkampf, net als bij andere kwesties, zoals het tijdelijk politiek antisemitisme van Abraham Kuyper, in Nederland naar de achtergrond gedrongen werd door de schoolstrijd. De verzuiling was al een feit en de samenwerking tussen de toppen van de zuilen binnen de Nederlandse traditie van schikken en plooien maakte dat het rustig bleef in domineesland. Achteraf beschouwd was de Kulturkampf ook voor Bismarck eerder een middel dan een doel. Via complexe onderhandelingen kwam hij tot een vrede met de Paus en de katholieken en kon hij zijn aandacht verleggen naar het veel zorgwekkender socialisme.
Paul Hendriks