Jodenhaat is een eeuwenoud fenomeen. Het dateert al uit de Oudheid, kwam voor bij Egyptenaren en Assyriërs en was niet het product van één bepaalde godsdienst.
Het werd ook dikwijls beschreven, o.a. door C. van Andel, K. Kwiet, Martin Gilbert. En ook door Hans Jansen zelf in zijn vorige boek Christelijke theologie na Auschwitz. Theologische en kerkelijke wortels van het antisemitisme.
In deze nieuwe, zeer uitgebreide studie richt Jansen zich chronologisch op de laatste eeuw en geografisch op het Midden-Oosten.
Hij schetst eerst het ontstaan van de staat Israël en de Arabische vernietigingsoorlogen van 1948, 1967 en 1973. Opmerkelijk is wel dat hij de Sinaï-veldtocht van 1956 gewoon weglaat. Blijkbaar past die niet in het schema van Arabische vernietigingsoorlogen, want hier vielen Israël, Engeland en Frankrijk Egypte aan, omdat Nasser het Suezkanaal genationaliseerd had. Bij het conflict van 1948 bespreekt hij het probleem van de 670.000 Palestijnen die uit de nieuwe staat Israël vluchtten, maar hij vermeldt terecht dat er ook 800.000 joden uit de Arabische landen op de vlucht sloegen, van wie er 580.000 naar Israël kwamen. Dit feit lees je bij andere schrijvers bijna niet.
Het anti-Israëlische PLO-handvest van 1968 krijgen we van artikel 1 tot artikel 33. We verkiezen een volledige bron boven een halve. Bij de aanvallen van Egypte en Syrië op 6 oktober 1973 stelt Jansen zich nergens de vraag of de Israëlische soldaten, die de wacht hielden aan het Suezkanaal en op de Golanhoogte, niet zagen dat de vijand oprukte en dat Egypte een brug over het kanaal bouwde. De zestien kaarten uit de atlas van Martin Gilbert zijn welgekozen. Zij illustreren het conflict en vermelden ook de wandaden van joodse terroristen in 1946/1948. Hier staat de veldtocht van 1956 tot Suez en Akaba gelukkig wel bij. Dat geldt ook voor de veroverde gebieden van 1967.
Daarna volgt een verpletterende, bijna eindeloze hoeveelheid documenten uit de heel de Arabische wereld, die iedere lezer zullen overtuigen dat de Islamitische politieke en geestelijke leiders gedurende de hele twintigste eeuw anti-joods en anti-Israël waren.
Hun bewondering voor Hitler was groter dan bij de Europese collaborateurs. Mein Kampf werd vertaald in het Arabisch en overal verspreid. Hitler kreeg zelfs gelukwensen voor zijn rassenwetten van Neurenberg (1935) en voor zijn latere anti-joodse wandaden.
Jansen schetst ook het beeld van de joden in de koran: onbelangrijk, onbeduidend, niet relevant in de geschiedenis. Later verandert dat beeld van de machteloze jood in dat van trawant van satan. Het beeld van de machteloze jood viel nl. niet meer te rijmen met de zegevierende; vandaar de revolutionaire ommekeer.
Hier ondergraaft de auteur zelf zijn centrale stelling dat de Arabieren hun jodenhaat van Europese geschriften overnamen, want de koran is eeuwen ouder.
Die antisemitische teksten passeren dan de revue. Ze beginnen met August Röhling, “Der Talmudjude” en de “Protocollen van de wijzen van Zion” (ca. 1890-1900) tot de complottheorieën over de aanval op de Twin Towers op 11 september 2001.
Na Auschwitz ontwikkelde zich een volstrekt nieuwe vorm van antisemitisme: Israël als land van nieuwe nazi’s. Er zou geen verschil zijn tussen Hitler en Sharon (p. 328)en joden zouden leren dat andere volkeren inferieur zijn (p. 331).
Moslims gingen de judeocide ontkennen of minimaliseren. Hun revisionisme sijpelde ook door in wetenschappelijke publicaties, tv-uitzendingen en onderwijs. Dit laatste beklijft het meest: Palestijnse en andere Arabische kinderen krijgen een grote portie indoctrinatie, bewuste desinformatie en militaire training als voorbereiding op de jihad tegen Israël. De auteur geeft hiervan voldoende bewijzen. Palestijnse universiteiten zijn broedplaatsen van zelfmoordacties tegen Israël. In Syrië, Saoedi-Arabië, Egypte, Iran etc. is het niet anders: scholen en geestelijke leiders bereiden de leerlingen voor op de vernietiging van Israël.
De Israëlische schoolboeken echter leren volgens Jansen wel de rijke Arabische cultuur en taal aan en geven een objectief beeld zonder indoctrinatie. Ook dit wordt met voorbeelden gestaafd. Toch past hier minstens een vraagteken bij (de Israëlische studenten die ik jaar na jaar in mijn klassen liet komen spreken, getuigden daar niet van).
Jansen beweert dat zelfmoordacties niet wortelen in de islam, maar in de geschiedenis van Europa. Ook hier is de bewijsvoering zwak: het is niet omdat Duitsers in de 1° en 2° W.O. tot het uiterste doorvochten, dat je dit uitzonderlijke fanatisme een Europese traditie kunt noemen. Japanse kamikazes deden dat trouwens evenzeer.
De laatste capita handelen over Arabische antisemitische indoctrinatie op tv en internet sinds de 2° Intifadah, de gevaarlijke minimalisering daarvan door politici en media in Europa en de onverschilligheid van de VN voor het lot van Israël sinds zijn oprichting.
De eerste twee zaken kloppen meer dan de derde: Israël heeft aan de VN zijn ontstaan te danken en in 1967 een bewust dubbelzinnige resolutie over de terugtrekking uit een deel van of uit alle bezette gebieden, naar gelang je de Engelse of de Franse versie hanteert.
Jansen eindigt met grafieken over Palestijnse terreur in vele gedaanten, inclusief zelfmoordterroristen, in de periode 2000-2005.
De kracht van zijn boek zit in de enorme hoeveelheid bronnenmateriaal: in geen enkel boek vind je zoveel teksten en gegevens bij elkaar als hier en dan ook nog grotendeels in het Nederlands.
De zwakke kant zit in de stellingen. Het Midden-Oosten zou m.i. ook anti-joods zijn geworden zonder het voorbeeld van het Europese antisemitisme. De koran gaf er aanleiding toe, de houding van de Israëli’s tegenover de Palestijnen sinds 1948 nog meer.
Verder beschouwen veel Arabieren de joden als de vertegenwoordigers van het Europese kolonialisme en nog meer van het Amerikaanse imperialisme. Telkens als de Amerikanen iets ondernemen in of tegen een land van het Midden-Oosten, zien de Arabieren en andere islamieten in Israël een door Amerika gesponsord bruggenhoofd. Enige jaloezie op de prestaties van de joden is ook nooit ver weg.
Kortom: dit is een pittige studie, voor een geschoold publiek, dat kritisch kan omgaan met documenten en met een uitgesproken pro-Israëlisch standpunt. De ondertitel is zeker betwistbaar.
Een register en een aparte literatuurlijst ontbreken helaas. Het boek is keurig verzorgd en niet duur in verhouding tot zijn omvang en kwaliteiten.
Jef Abbeel