Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 8
Dirk van de Perre, Rudi Künzel, Geert Warnar, Mario Damen et al.
284 pp, € 25,-
isbn/issn: 90-6550-875-9

Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 8

(recensie: Joke Batink)

Het Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis wordt uitgegeven onder auspiciën van de Stichting Bevordering Middeleeuwse Studies en het wil een forum bieden voor bijdragen over de geschiedenis van de Nederlanden. Deze uitgave bevat acht zeer uiteenlopende bijdragen, die hieronder alle kort besproken zullen worden. Van elke auteur is in de bundel een kort CV opgenomen en alle bijdragen worden met een korte summary en een uitgebreide lijst van bronnen en literatuur afgesloten.

Dirk van de Perre, ‘De Vita Sanctae Berlindis en de Miracula Sanctae Berlindis. Teksttraditie, datering, auteurschap en historische kritiek’ (pp. 7-46)
Hagiografieën en andere geschriften rond een heiligencultus blijken recentelijk weer meer als bron van informatie over nederzettingsgeschiedenis gewaardeerd te worden. In deze studie analyseert de auteur de centrale bronnen inzake de Berlendisverering in Meerbeke (bij Ninove in Oost-Vlaanderen), namelijk de Vita Sanctae Berlendis en de Miracula Sanctae Berlindis. Hij werpt daarmee nieuw licht zowel op de bronnen als op de geschiedenis van het kapittel van Meerbeke.
Algemeen wordt aangenomen dat de Vita fictie is, maar dat Berlendis wel een historische figuur uit de zevende eeuw is. De auteur wil in zijn studie geen historische bewijskracht aan gebeurtenissen toekennen ‘tenzij die vanuit externe, betrouwbare bronnen bevestigd worden of omwille van andere historische argumenten aannemelijk zouden zijn’ (p. 27). Hij komt daarbij tot een nieuwe hypothese over de datering van de teksten (twaalfde en dertiende eeuw) en verwerpt een paar eerder aan deze teksten ontleende historisch geachte feiten. Ook komt hij tot enkele nieuwe conclusies over de historie van de Berlendiscultus zelf. Aangezien de Vita Berlendis gezien wordt als onderdeel van de cyclus van heiligenlevens van ‘les faux Carolingiens’ (zogenaamde verwanten van Karel de Grote), meent de auteur dat zijn nieuwe inzichten over Berlendis en de datering en het auteurschap van haar Vita eveneens van belang zijn voor een nieuwe kritische benadering van andere heiligenlevens, waaronder de Vita Gudilae.

Rudi Künzel, ‘Op weg naar de mentaliteitsgeschiedenis. Over het vroege werk van Le Goff’ (pp. 47-100)
Künzel wil in deze bijdrage inzicht krijgen in wat er aan de methoden van de door hem bewonderde historicus Jacques Le Goff vernieuwend was. Hij wil dit doen via de weg van de systematische reflectie en daarbij niet achteraf in beeld brengen en stileren, maar meelezen met de tijd en zo de wordingsgeschiedenis van dit oeuvre achterhalen. Hij houdt zich daarbij in hoofdzaak bezig met de vroege synthetiserende werken Marchands et banquiers du Moyen Âge, Les intellectuels au Moyen Âge en delen uit Pour un autre Moyen Âge.
De auteur vindt Le Goff vooral vernieuwend in zijn onderwerpkeuze en de wijze waarop hij verbanden legde, mede aan de hand van andere wetenschappelijke disciplines zoals literatuur en theologie. Hij schetst Le Goff als een grootschalig en gedurfd ontwerper en tegelijk een geduldig en grondig documenteerder. Belangrijke onderwerpen waar anderen op voortgeborduurd hebben, zijn: tijd, arbeid en de drie standen. Op dit laatste gaat de auteur wat dieper in, waarbij hij kanttekeningen plaatst bij de idee dat de driestanden-opvatting gedurende de middeleeuwen een uniform en onveranderd gegeven is geweest.

Geert Warnar, ‘Augustijnken in Pruisen. De drijfveren van een Middelnederlandse dichter en literatuur binnen de Duitse Orde’ (pp. 101-139)
In de veertiende eeuw verandert het literaire klimaat in de Nederlandse letteren van epiek naar kennis, van kunst naar wetenschap. De auteur bespeurt onder twintigste-eeuwse literatuurhistorici veel onbegrip voor de populariteit van deze zeer stichtelijke literatuur. Hij vindt dat niet terecht en stelt in deze bijdrage de vraag: ‘Wat waren nu werkelijk de drijfveren van de Nederlandse dichter en wat moeten we weten over de intellectuele context waarbinnen hij opereerde om zijn literaire werk te duiden?’ ( p. 103). Hij formuleert een antwoord aan de hand van Augustijnken, een Hollandse dichter en sprookspreker uit deze tijd.
Augustijnken was zeer populair als voordrachtskunstenaar en als schrijver. Ook profileerde hij zich als geleerde en theoloog. Zijn Sint Jans evangelie is een complex en wijsgerig werk, dat in zijn tijd zeer gewaardeerd werd en dat ook Warnar prijst om zijn kracht en helderheid, ondanks het keurslijf van het rijm. Maar waarom bleef de dichter die leermeester werd, eigenlijk ook dichter? Literatuurhistorici wijzen naar het voorleeskarakter van teksten, maar dat vindt de auteur te mager. Augustijnken is namelijk trots op zijn dichterschap. Warnar doet een paar suggesties. Tot slot schetst hij als belangrijke verklarende context de Duitse orde. Hierbinnen ontstond om redenen van zielzorg steeds meer behoefte aan geestelijke literatuur in de volkstaal.

Mario Damen,’Vorstelijke vensters. Glasraamschenkingen als instrument van devotie, memorie en representatie (1419-1519)’ (pp.140-200)
Waarom schonken Bourgondische en Habsburgse vorsten gebrandschilderde glazen aan geestelijke en charitatieve instellingen? De auteur wil met dit artikel bronnenkritiek leveren, kijken op wiens initiatief schenkingen tot stand kwamen en de motieven hiervoor achterhalen. Hij gebruikt hiervoor de rekeningen en niet de glazen zelf. Rekeningen zijn duurzamer gebleken dan het kwetsbare glas. Ook zijn ze exact, dateerbaar, betrouwbaar en kwantificeerbaar.
Met deze kwantificeerbaarheid komt de auteur tot een paar uitspraken over het tijdvak 1495-1517, dat eruit springt als een van relatief grote uitgaven aan glasramen, en over de locatie van de meeste schenkingen, namelijk de kerngewesten van het Bourgondisch/Habsburgse rijk. Hij ziet ook verband tussen vorstenbezoek en het verschijnen van vensters en constateert dat vorsten een voorkeur hadden voor bepaalde kerken. Vervolgens tracht hij deze gegevens te verklaren en dat blijkt niet eenvoudig.

Aangenomen wordt dat glasvensters dienden als memoriestukken, een stimulans tot het bidden voor het zielenheil van de schenker. Maar de auteur denkt dat er meer in het spel was: een drang tot devotie en de behoefte aan representatie. Glasramen konden dienen als een permanente reclamezuil voor een vorst. Dit ligt volgens Damen wel genuanceerd. Zo schonk Philips de Goede in Holland bewust niet aan vorstelijke mausolea, om de Hollanders, die zich zwaar verzet hadden tegen de Bourgondische personele unie, niet te provoceren.

Dat verklaren lastig is, blijkt ook als de auteur soms zowel een gegeven als zijn tegendeel als verklaring opvoert. Zo zou nabijheid van de vorst tot schenkingen leiden, maar ook diens niet-nabijheid. Verder hoeft de afwezigheid van schenkingen niet altijd een politiek gegeven te zijn. Het kan ook betekenen dat er simpelweg geen behoefte was aan glas omdat men al voorzien was of er geen bouwactiviteiten waren.

Frederik Buylaert, ‘Sociale mobiliteit bij stedelijke elites in laatmiddeleeuws Vlaanderen. Een gevalstudie over de Vlaamse familie De Baenst’ (pp. 201-251)
In deze bijdrage formuleert de auteur de vraag hoe in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen de sociale mobiliteit eruitzag en welke factoren daarbij van belang waren tegen de achtergrond van de ingrijpende sociale transformatie in die tijd. Buylaert beantwoordt deze vraag op heldere wijze aan de hand van de studie van de familie De Baenst, een familie die in een eeuw tijd een aanzienlijke machtspositie in Vlaanderen wist op te bouwen. Als onderzoeksperspectief kiest Buylaert de naamgevingspatronen en de huwelijksnetwerken. Zijn bronnen staan hem toe uitspraken te doen over de tijd na 1400. De auteur constateert dat er drie verschillende familietakken zijn geweest, die elk in een eigen regio een machtspositie hebben opgebouwd (Brugge, Gent en Sluis). Binnen die takken was sprake van vaste naamgevingspatronen. Buylaert ziet hierin een sterk familiebewustzijn. Hij concludeert ook dat er sprake was van een bewuste huwelijkspolitiek: een huwelijk moest aan het hele geslacht ten goede komen. Eventuele conflicten die uit individuele huwelijkswensen ontstonden, werden effectief in familiekring opgelost. Het aanknopen van huwelijkse banden met zowel adel als patriciaat zorgde in tijden van conflict tussen de vorst en de stedelijke burgerij vaak voor bescherming naar beide kanten.
Andere factoren die de auteur aandraagt als verklaring voor het succes van de familie, zijn de geografische spreiding van het geslacht, het hebben van een groot informeel netwerk en de zorgvuldige opbouw van carrièrepatronen met spreiding over diverse politieke functies. Zo kon men elkaar aan functies helpen.

Richard W. Unger, ‘Prices, Consumption Patterns en Consumer Welfare in the Low Countries at the end of the Middle Ages’ (pp. 252-282)
In dit artikel werpt de auteur licht op een veelal onderbelicht onderdeel van de sociaal-economische geschiedenis van de vijftiende en zestiende eeuw, namelijk de keuze van consumenten. Hij gaat ervan uit dat consumenten hun boodschappenmandje aanpassen als de (relatieve) prijzen veranderen. De bestudering van de relatieve prijzen wijst inderdaad op wisselende druk op consumenten en suggereert ook hun mogelijke reacties erop. De auteur neemt op de korte en middellange termijn aanzienlijke prijsfluctuaties waar. Hij ziet in de vijftiende en zestiende eeuw ook verschuivingen in bestedingen en constateert dat kooplieden en producenten niet altijd in staat waren op de ontwikkelingen in te spelen. Dit had weer een afname in de keuze van goederen tot gevolg, hetgeen wijst op een afname van de welvaart. Of de veranderingen in aanbod destijds ook als verslechtering werden ervaren, hangt af van het subjectieve oordeel van de mensen en de relatieve waarde van specifieke consumentengoederen destijds. Had men zijn bier liever van gerst of haver? At men liever varkensvlees dan haring? Net als tegenwoordig zijn dat subjectieve gegevens.


J. Batink

Trefwoorden: Middeleeuwen, Heiligenlevens, Jacques Le Goff, Mentaliteitsgeschiedenis, Duitse Orde, Voordrachtkunst, Glasramen, Vorstelijke schenkingen, Vlaanderen, Patricische huwelijkspolitiek, Sociale mobiliteit, Consumptiepatronen