Leven in Utrecht 1850 - 1914
Groei naar een moderne stad
P.D. ’t Hart
Utrechts Archief
348 pp, € 29.-
isbn/issn: 90-6550-888-0

Leven in Utrecht 1850 - 1914

(recensie: Han C. Vrielink)

 Naar de geschiedenis van Utrecht in de periode 1850-1914 is opvallend weinig onderzoek verricht. Dit bevreemdt temeer daar er in het archief karrevrachten aan relevant materiaal op geschiedvorsers liggen te wachten. De auteur van Leven in Utrecht 1850-1914 vermoedt, dat de geringe aandacht van de historici voor de moderne geschiedenis van de domstad te maken heeft met een uit de negentiende eeuw stammend negatief beeld van Utrecht. De stad werd toen wel getypeerd als ‘een suffige provincieplaats, waar renteniers verontwaardigd sputterden tegen alles wat hun gezapige rust verstoorde’ (p. 9) - of, erger, als ‘een broeinest van conservatisme en achterlijkheid’ (p. 294). Dat veel Utrechters tot op de huidige dag ‘nog steeds last hebben van zo’n negatief zelfbeeld’, zoals ’t Hart stelt (p. 9), geloof ik niet. Het was ook niet zozeer een zelfbeeld, maar meer een clichébeeld dat ánderen van Utrecht hadden.

Hoe het ook zij, met Leven in Utrecht 1850-1914 heeft P.D. ’t Hart een waardevolle bijdrage geleverd om in de bovengeschetste lacune te voorzien. Het boek is geschreven in opdracht van en in nauwe samenwerking met Het Utrechts Archief. Het is een mooi boek geworden: zeer boeiend geschreven en rijk geïllustreerd. De auteur verstaat de kunst om in korte paragrafen veel historische informatie te verschaffen. Maar nergens overlaadt hij de lezer, zodat het boek van begin tot eind blijft fascineren. Daarbij kan het werk, dankzij een flinke literatuurlijst, een uitgebreid notenapparaat en een goed register, heel wel als naslagwerk dienen.

’t Hart, van 1996 tot 2001 bijzonder hoogleraar Utrecht Studies aan de Universiteit van Utrecht, schetst in dit werk de economische en sociale ontwikkelingen in Utrecht tussen 1850 en 1914. In die periode verdubbelde het aantal inwoners van Nederland en ook in Utrecht was dat het geval. ’t Hart tracht de vraag te beantwoorden, waarom de grote rampen (denk aan de cholera) en misoogsten, die ook in de beschreven periode voorkwamen, de bevolkingsgroei niet hebben gestopt. Daarom behandelt hij de volksgezondheid, de volkshuisvesting, de armenzorg, de werkgelegenheid, de arbeidersbeweging en de arbeidsomstandigheden. De centrale vraag - hoe kon de constante bevolkingsgroei doorzetten ondanks de schrijnende woningnood, de epidemieën en de schrikbarende armoede - verklaart ook de centrale rol die de leef- en werkomstandigheden van de gewone man en vrouw in dit boek spelen. Zij vormden de meerderheid van de bevolking.

Uit de bestaande historische literatuur, maar zeker ook uit zijn uitgebreid speurwerk in de archieven, draagt de auteur tal van feiten aan die allerlei clichébeelden en standaardverklaringen vergruizelen. Dat maakt het boek extra interessant. Een voorbeeld: na 1867 vormde de cholera, zowel in Utrecht als in de rest van Nederland, niet meer zo’n verschrikkelijke bedreiging als voordien. Als verklaring werd altijd de verbetering van de fecaliënafvoer en de drinkwatervoorziening genoemd. Maar in Utrecht werden deze hygiënische maatregelen pas in 1876 resp. 1883 genomen. Ook leidde de cholera niet bij het grote publiek tot een algemene en blijvende acceptatie van preventieve maatregelen. Wel heeft de ziekte bij medici en bestuurlijke autoriteiten een zekere mentaliteits-verandering teweeggebracht, waardoor zij steeds meer bereid waren om aandacht te schenken aan de volksgezondheid en de preventieve gezondheidszorg.
Zo werd in 1866 op initiatief van een medicus de Vereeniging tot Verbetering der Volksgezondheid opgericht. Deze fungeerde als een hygiënistische actiegroep die de overheid bestookte met adviezen op het gebied van drinkwaterverbetering, volkshuisvesting, riolering enzovoort en het publiek over gezond gedrag voorlichtte. 

Na een beschrijving van de (eenzijdige) voeding, de huisvesting, de armenzorg, de werkgelegenheid en de arbeidersbeweging in Utrecht komt ’t Hart tot een zeer voorzichtige conclusie. Allereerst merkt hij op dat op veel vragen (nog) geen antwoord valt te geven. Zo geeft zijn onderzoek geen ondubbelzinnige verklaring voor de daling van het sterftecijfer.
Als factoren die een positieve invloed hebben gehad op de stijging van de overlevingskansen van de ‘gewone Utrechtse man en vrouw’, noemt ’t Hart allereerst de activiteiten van het gemeentebestuur. Zowel in het tegengaan van de verspreiding van besmettelijke ziekten als in de reorganisatie van de armenzorg, de opruiming van de ergste krotten, alsmede de zorg voor goed drinkwater speelde het gemeentebestuur een centrale rol. De overlevingskansen kunnen groter geworden zijn door de moderne armenzorg. Maar hier houdt ’t Hart een slag om de arm, omdat de bedragen waarvan de armen moesten rondkomen lager bleven dan het minimum dat vooruitstrevende burgers noodzakelijk vonden.

De auteur vraagt zich tenslotte af of de daling van de sterfte misschien vooral plaatsvond ‘onder de bovenlaag van de kwetsbaarsten, mensen die het vanouds wat beter hadden’ ( p. 293). Hij acht het mogelijk dat die daling ‘enerzijds een gevolg was van effectiever optreden van het gemeentebestuur, anderzijds van de verspreiding van nieuwe hygiënische inzichten en de bereidheid van steeds meer mensen om deze over te nemen. Dat kan een resultaat geweest zijn van het beschavingsoffensief waarmee hogere standen probeerden de lagere te verheffen. Het was niet alleen gericht op geestelijke verheffing van de arbeiders, maar ook op verspreiding van burgerlijke normen, gewoonten en wensen. (...) Dat kan veranderingen in het leven van de gewone man hebben gebracht, die niet eens zo spectaculair hoefden te zijn om op den duur grote gevolgen te hebben’ (pp. 293/4).
Het lijkt mij niet te gewaagd om te veronderstellen dat dat ‘beschavingsoffensief’ beter aansloeg bij de ‘mensen die het vanouds wat beter hadden’. Maar ik geef toe dat daarvoor eerst bewezen moet worden dat vooral onder hen de daling van de sterfte plaatsvond.

Kortom, het is een mooi boek dat ik veel lezers toewens, zowel in als buiten Utrecht.

Han C. Vrielink

Trefwoorden: 
P.D. ’t Hart, Utrecht, Sociale geschiedenis, Economische geschiedenis, Mentaliteitsgeschiedenis, Stadsgeschiedenis, 19e eeuw, Cholera, Volksgezondheid