Conventionele correspondentie behandelt aspecten van negentiende- en achttiende-eeuwse briefcultuur op basis van een aantal familiearchieven. Aangezien de correspondentie voornamelijk geschreven is door personen die behoorden tot de adel of de deftige burgerij, heeft Rubergs analyse in hoofdzaak betrekking op de briefcultuur binnen de elite. Het is echter niet haar bedoeling alleen conclusies te trekken voor wat betreft de correspondentie. Rubergs analyse van de functie die brieven hadden voor opvoeding, sociale relaties en het famlieleven belicht brede aspecten van de elitecultuur. Met het bronnenmateriaal uit de familiearchieven toetst zij tevens een aantal stellingen van collega-onderzoekers.
Het grote belang dat brieven hadden binnen de achttiende- en negentiende-eeuwse sociale cultuur, wordt door Ruberg overtuigend onderstreept. In correspondentie werd vaak gememoreerd aan brieven die eerder geschreven waren. Brieven werden ook herlezen en in familieverband voorgedragen. Zij speelden een rol bij de zelfdisciplinering van kinderen en jong-volwassenen, getuige de plechtige beloftes en goede voornemens die door Ruberg worden aangehaald. Een ander sterk voorbeeld van het belang van de brief, vormt de verlovingscorrespondentie. Lange tijd waren brieven de enige manier waarop personen, die voornemens waren te trouwen, op een persoonlijke manier in contact konden treden. Een ontmoeting zonder toezicht van familieleden of chaperonnes was voor ongehuwden immers ongepast. Door te corresponderen trachtten de verloofden kennis te nemen van elkaars gevoelens en op voorhand vorm te geven aan de wederzijdse rolverdeling en machtsverhoudingen.
Een doorlopende thema in dit boek vormt de veranderende rol van correspondentie tegen de achtergrond van maatschappelijke ontwikkelingen als privatiseringprocessen en verpreutsing. In de loop van de achttiende en negentiende eeuw werden thema's als dood, ziekte of zwangerschap meer en meer uit de openbare sfeer naar de privésfeer gedrongen. Waar in de achttiende eeuw nog vrijelijk, en détail over het ziekteproces van een gestorven familielid werd gecorrespondeerd, drukte men zich een eeuw later bij voorkeur uit in eufemistische bewoordingen. Of men deed er helemaal het zwijgen toe.
Een ander thema is de rol van correspondentie voor sociale mechanismen als socialisatie. Dit is een proces waarbij normen worden bevestigd, verworpen of overgebracht, bijvoorbeeld van ouders op kinderen. Ruberg citeert brieven waarin ouders hun kinderen op de kostschool aansporen een natuurlijke, bij hun leeftijd passende schrijfstijl te hanteren en vertrouwelijkheid ten toon te spreiden. In dit hoofdstuk toont zij haar scherpe oog voor verschillen tussen ideaal en praktijk: de kinderen worden weliswaar aangespoord oprecht te zijn en zich van een ongekunstelde stijl te bedienen, maar tezelfdertijd in straffe termen gecorrigeerd met het oog op correcte schrijfwijzen en sociale conventies. In de brief kwam dus het spanningsveld naar voren tussen natuurlijkheid en vertrouwelijkheid enerzijds, etiquette en gepaste omgangsvormen anderzijds.
Ook het taalgebruik in brieven krijgt de nodige aandacht. Hoewel nationalistische schrijvers vanaf het begin van de negentiende eeuw het gebruik van het Nederlands als uitdrukking van vaderlandsliefde propageerden, bleef het Frans nog lange tijd in gebruik, dit vonden correspondenten 'mooier' of soms beter passen bij het onderwerp van de brief. In de praktijk vertoonden veel brieven een mengelmoes van Frans en Nederlands. Ook het Latijn werd - zij het fragmentarisch - gebruikt. Tijdens de studie gold Latijn als heel studentikoos, maar in de praktijk ervaarden veel student-briefschrijvers deze taal als moeilijk. Het Latijn bleek wel handig als een soort 'geheimtaal' voor genante parafraseringen in brieven tussen studenten onderling.
Rubergs degelijke analyse introduceert de lezer op luchtige wijze met de wetenschappelijke stand van zaken en de historische problematiek ten aanzien van de achttiende- en negentiende-eeuwse elitecultuur. Hoewel de titel Conventionele correspondentie een andere indruk zou kunnen wekken, is het onderwerp van het boek en de wijze waarop dit beschreven wordt, nergens saai of droog. Het is een goed leesbaar en vlot geschreven werk dat de geeikte historische formuleringen weet te vermijden. Ruberg bedient zich van een helder taalgebruik, waarin vakjargon tot een minimum wordt beperkt. Daarbij is het boek rijk gelardeerd met interessante en humoristische citaten. De lezer wordt getrakteerd op een paar smakelijke casestudies, zoals het eindeloze geharrewar tussen de aanstaande verloofden Otto Hora Siccama en Pietje van Capellen. En wat te denken van brieven van ‘geleerde vrouwen’? “In het Postscriptum staat doorgaans alles wat men van den ganschen brief noodig heeft te weten”, aldus een gids voor studenten uit 1843.
Maarten Prins