Onderwijs is in, onderwijs is in beweging en onderwijs is eindexamenonderwerp voor HAVO en VWO. Net als in 1979 mogen eindexamenkandidaten zich verdiepen in de historie van educatie en opvoeding in Nederland. Het primair en middelbaar onderwijs zijn vanaf komend najaar zelfs van overheidswege verplicht les te geven in burgerschapsvorming. Leerlingen zijn toekomstige burgers en moeten via het onderwijs, in de woorden van het ministerie, ‘een gemeenschappelijk en gedeeld perspectief krijgen op de bijdrage die zij als burgers aan de samenleving kunnen leveren’.
Dit boek bevat de lezingen die zijn gehouden op de nascholingen voor geschiedenisleraren (HAVO/VWO) voor het centraal eindexamenthema 2006-2007 ‘Van kind tot burger. Volksopvoeding via het onderwijs in Nederland (1780-1920)’. Alle aspecten van dit onderwerp komen aan bod: de achtergronden van de Bataafse onderwijshervorming, de Verlichting en haar invloed op de opvoeding, de vormgeving van het nationale onderwijs, het ontstaan van de schoolstrijd, het ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ en de invloed daarvan op arbeidersgezinnen, de rol van onderwijzers in de volksopvoeding en de vertolking van het ideaal van burgerschap en deugd in de negentiende-eeuwse jeugdliteratuur. Anno 2006 klinkt een nieuwe roep om integrerend onderwijs in de gedeelde waarden van modern burgerschap: vrijheid, tolerantie en democratische participatie op basis van gelijkwaardigheid. Tot burgerschap en deugd schetst de historische achtergronden daarvan.
Het is de vraag wat de overheid bij een gedeeld perspectief precies voor ogen heeft. Wil zij zich als pedagoog ontpoppen of hebben scholen vrijheid om een eigen invulling aan dit perspectief te geven? De examenkandidaten in het vak Geschiedenis zullen ontdekt hebben dat het allerminst een nieuwe vraag is.
De overheidsinmenging in het onderwijs deed zich eerst aan het einde van de achttiende eeuw gelden, met de opkomst van een verlicht corps van volksopvoeders dat de wereld volgens zijn inzichten wilde verbeteren. Die inzichten werden aan het begin van de negentiende eeuw in een reeks van wetten vastgelegd. Nederland werd toen een eenheidsstaat en daarbij paste een uniform onderwijsmodel.
Er staan negen bijdragen in deze bundel. Jan Lenders schreef, net als in de Leidschrift themabundel over dit onderwerp, een bijdrage over: ‘Van kind tot burger. Lager onderwijs en de vorming tot burgerschap in de negentiende eeuw’ (pp. 11-34). Voorts treft de lezer onder andere artikelen van Ido de Haan, ‘Van staatszorg tot vrijheidsrecht. De schoolstrijd in de Nederlandse politiek en samenleving’ (pp. 81-104), en Pieter Boekholt, ‘Eén school voor allen. Joden en hun positie in het onderwijs in de eerste helft van de negentiende eeuw’ (pp. 105-122). De positie van de joden, die sinds 1796 burgerrechten hadden, was ondergeschikt aan het natievormingsproces. Het jiddisch werd als taal onderdrukt en joden moesten openbaar Nederlands onderwijs volgen om zodoende door de samenleving geassimileerd te kunnen worden.
Het opgelegde uniforme onderwijsmodel plaatste groeperingen die zich niet met de achterliggende ideologie konden verenigen, echter wel voor een probleem. De school was er voor iedereen en daarom mocht er geen leerstellig onderwijs meer gegeven worden. Aanvankelijk was dat probleem niet acuut. ‘De algemeen christelijke openbare school nam als een kameleon de kleur aan van de lokale omgeving’, constateert Sjaak Braster in zijn bijdrage, getiteld: ‘Het openbaar onderwijs als kameleon. Over christelijke en maatschappelijke deugden en het nationale onderwijsbeleid in Nederland, 1801-1920’ (pp. 123-138, citaat op blz. 137).
Maar dat was niet overal zo en dat bleef niet altijd gelijk. Confessionelen - rooms-katholieken en orthodox-protestanten - bleven ontevreden over het uniforme liberale onderwijsmodel waarin het belangrijkste in het onderwijs, te weten het religieuze onderricht, geen plaats mocht hebben zoals zij dat wilden. De schoolstrijd was het gevolg, en de uitkomst van die strijd was niet te voorspellen. De schoolstrijd, schrijft Ido de Haan, transformeerde het onderwijs van staatszorg tot vrijheidsrecht (p. 101).
De school was de allereerste aanleiding tot een moderne organisatie van orthodox-protestanten en legde daarmee de basis voor de verzuiling van de overige compartimenten van de samenleving. Het bijzonder onderwijs is nog steeds een vrijheidsrecht, al gaan er de laatste tijd stemmen op om het bestaande systeem radicaal te wijzigen. Dit als gevolg van het wantrouwen dat tegenover islamitische scholen bestaat.
Ik heb deze bundel met belangstelling gelezen. Wat ik echter mis, is een totaalvisie, een eindredactie die de grote lijn eruit haalt. Daarnaast komt de historie van de experimenten, ofwel het speciaal onderwijs, er nogal bekaaid af. Geen enkel artikel besteedt aandacht aan Montessori, Dalton, Jenaplan of de Vrije school, iets waaraan Jan Romein in zijn Op het breukvlak van twee eeuwen, notabene nog een heel hoofdstuk wijdt.
Paul Hendriks