In tegenstelling tot gewesten als Holland, Brabant en Vlaanderen is het Bourgondisch-Habsburgse gezag in Gelre van opmerkelijk korte duur geweest. Karel de Stoute wist Gelre na lange strijd te veroveren maar toen de hertog sneuvelde (1477), ontworstelde het zich van de Bourgondische Nederlanden. Pas in 1543 slaagden de troepen van Karels achterkleinzoon, Karel V, erin Gelre definitief te onderwerpen, waarna het werd toegevoegd aan de Habsburgse Lage Landen. Karel maakte in hoogsteigen persoon een plechtige intree in Nijmegen, de grootste Gelderse stad. Nog geen 25 jaar na dit bezoek begon de Nederlandse Opstand tegen Karels zoon, Philips II, en ging Gelderland deel uitmaken van de Verenigde Provinciën.
Het gegeven dat het gewest Gelre van alle opstandige gewesten als laatste aan de Habsburgse erflanden werd toegevoegd, is een interessant uitgangspunt voor historisch onderzoek. Gewesten als Holland en Brabant werden immers al sinds de vijftiende eeuw door Karel V’s voorouders bestuurd. Verschilde het karakter van de Opstand in Gelre sterk van die in andere gewesten? Deze en andere vragen vormen de achtergrond voor Het kwade exempel van Gelre, het proefschrift van dr. Maarten Hageman (1958).
Hageman begint zijn studie met een uitgebreide introductie, waarin de fysionomie van de stad Nijmegen, de politieke verhoudingen binnen de stad, de bestuurlijke verhoudingen in Gelre en de situatie in de Nederlanden voor en ten tijde van de Beeldenstorm (1566) uiteengezet worden.
Hierbij wordt ook het leitmotiv van het boek geïntroduceerd: de eigenzinnige wijze waarop de stad Nijmegen vasthield aan de privileges die het als vrije rijksstad genoot. Deze privileges werden in de zestiende eeuw door Karel V bevestigd en door Nijmegen zeer ruim geïnterpreteerd.
Om zijn gezag in Gelre te versterken, had Karel het Gelderse Hof ingesteld, een landsheerlijk college met bestuurlijke en juridische bevoegdheden. De Gelderse steden, zeer gesteld op hun onafhankelijkheid, vochten voortdurend de pretenties van het Hof aan.
Gedurende het jaar 1566 namen de oppositie tegen de centrale regering en het verzet tegen de vervolging van ketters sterk toe. Tegelijkertijd werden predikaties gehouden, waarbij nieuwe vormen van geloofsbeleving werden verspreid. De Gelderse adel speelde een grote rol bij het introduceren van deze predikaties. Op het door edelen bestuurde grondgebied werden predikaties toegestaan en aangemoedigd, en vanuit dit gebied werden predikanten naar elders gezonden.
Hageman zet uiteen wat deze verwikkelingen voor Nijmegen betekenden. Als grootste stad van Gelre, was zijn houding tegenover het centrale gezag van cruciaal belang voor de landvoogdes. Zij hoopte dat de stad niet het ‘kwade exempel’ voor de rest van Gelre zou worden. Met behulp van stadhouder Karel van Brimeau, graaf van Megen, probeerde de landvoogdes Nijmegen in het gareel te houden.
In tegenstelling tot de zuidelijke gewesten, bestond er voor het uitbreken van de onlusten in 1566 geen calvinistische gemeenschap in Nijmegen. Van een strak georganiseerd katholicisme naar model van het concilie van Trente was al evenmin sprake. In Nijmegen bleef de toestand aanvankelijk relatief rustig en het kwam niet tot een grootschalige beeldenstorm.
In de loop van 1566 dreigde de centrale overheid haar greep op de steden te verliezen. Tegen de verordeningen van de landvoogdes in, stonden veel steden oogluikend predikaties toe. De stadsbesturen begonnen eigenmachtig op te treden, hetzij uit sympathie voor de ‘nieuwe religie’, hetzij om onlusten te voorkomen. Nijmegen gebruikte de verzwakking van het centraal gezag nu om op eigen gezag tegen het Gelderse gerechtshof op te treden. Onder aanvoering van Nijmegen sloten de Gelderse steden een politiek verbond, gericht tegen het Hof. Tijdens die gespannen politieke situatie probeerde het Nijmeegse stadsbestuur bij de centrale regering gedaan te krijgen dat de competenties van het gerechtshof herzien zouden worden. Daarnaast kondigde de stad een ‘akkoord’ over godsdienstvrede af, waarbij de twee partijen (de aanhangers van de predikant en de volgers van de ‘oude religie’) elkaar in vrede zouden laten.
Toen de centrale regering de situatie na enkele maanden weer onder controle begon te krijgen, werd de stad Nijmegen gestraft. Meesters van de ambten en broederschappen, gesteund door burgers, keerden zich tegen de tolerante godsdienstpolitiek van het stadsbestuur. Op instigatie van de stadhouder zuiverden zij de stedelijke raad.
Met een uitgebreide behandeling van stedelijke maatschappelijke achtergronden in de eerste hoofdstukken, is Het kwade exempel van Gelre een uitstekende introductie tot de bestuurlijke en maatschappelijke structuur van het zestiende-eeuwse Nijmegen. Daarnaast krijgen de politieke verwikkelingen in de Nederlanden en Gelre ruime aandacht, waardoor de kennis van de lezer duchtig wordt bijgespijkerd en aangevuld.
In navolging van andere studies gaat Hageman in op de vraag wie de aanhangers van de nieuwe leer waren. Als in de meeste andere steden werden de volgelingen van de predikant in alle lagen van de bevolking gevonden. Diegenen die zich aansloten bij de geuzenlegers en stormers waren echter overwegend minvermogende jonge mannen, terwijl in de kringen rond de predikant relatief veel vermogende personen voorkwamen. In deze laatste kringen treft Hageman ook een relatief hoog aantal (stads)bestuurders aan.
Hageman behandelt de invloed van conjuncturele, religieuze en politieke ontwikkelingen als factor voor opstandigheid. Zijn belangrijkste conclusies zijn deze: de factoren voor het Nijmeegse verzet en de tegenreactie daarop lagen voornamelijk in het politieke veld. Zo toont hij aan dat de meeste verdachten, berecht door de Raad van Beroerten, werden vervolgd voor opstandig gedrag, en in mindere mate voor religieuze uitingen. De zuivering van de stedelijke raad plaatst Hageman in een strijd om de toegang tot de macht in de stad, een krachtmeting tussen een kleine elite rondom de raadsleden en een bredere groep, waartoe de meesters van de ambten en broederschappen behoorden.
Het kwade exempel is opgezet als een lang verhaal, met veel aandacht voor politieke verwikkelingen. De hoofdstukken bestaan uit één lange tekst zonder onderbreking van paragraafkoppen. De verhaalstructuur is goed opgezet, met veel aandacht voor de verschillende bestuurlijke niveaus (stad, gewest, landsheerlijk gezag). Actie en reactie van stad, stadhouder en landvoogdes worden op spannende wijze verhaald, gebruikmakend van stijlfiguren als perspectiefwisselingen en cliffhangers.
De tekst kent wel veel herhalingen. Zo wordt de lezer om de 25 bladzijden getrakteerd op een opmerking over de eigenzinnigheid van Nijmegen, dat als vrije rijksstad zijn eigen koers wilde bepalen.
Een groot manco van dit boek vormt de structuur van Hagemans betoog. De wetenschappelijke en statistisch georiënteerde analyse van het derde deel staat in schril contrast met de eerste twee delen, die primair beschrijvend en op politieke ontwikkelingen gericht zijn. Het lijkt daarmee alsof dit werk bestaat uit enerzijds een klassiek-verhalend geschiedwerk en anderzijds een wetenschappelijke studie over de maatschappelijke achtergronden van de politieke en religieuze groepen die een rol in Nijmegen speelden (de stadsbestuurders, de meesters van de ambten en broederschappen, de burgerij en de aanhangers van de ‘oude’ en de ‘nieuwe' religie’).
In het behandelen van onderzoeksresultaten oogt Hagemans betoog te weinig problematiserend. Veelal schetst hij eerst een uit vakliteratuur bekende situatie, inclusief eventuele conclusies uit eigen onderzoek en presenteert deze gegevens als feiten. Vervolgens perst hij zijn onderzoeksresultaten in deze structuur. Hierdoor ontstaat het beeld alsof zijn onderzoek alleen dient om bestaande conclusies te bevestigen.
Aan het eind van het boek begint Hageman de situatie in Nijmegen uitgebreid te vergelijken met die in andere steden. Een nuttige analyse, maar waarom gebeurt dit pas in de nabeschouwing? Een van de schoolregeltjes van geschiedschrijving is toch dat in de conclusie eigenlijk herhaald moet worden wat elders al is aangetoond en dat hier geen nieuwe, belangrijke informatie moet worden gepresenteerd. Over de opstand levert dit overigens geen typisch Gelderse trekjes op. ‘Lastige’ steden als Nijmegen waren er immers ook in andere gewesten. Gelderland een geval apart? Uit deze studie kan het niet blijken.
Maarten Prins