“Zelfs van een afstand blijft de man over wie deze studie handelt nog steeds moeilijk te doorgronden”, zegt kerkhistoricus Jasper Vree, verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op pagina 323 en dat is meteen het grote probleem van deze bundel opstellen over Abraham Kuyper (1837-1920), de grote voorman van de anti-revolutionairen en grondlegger van de VU. De auteur beschrijft in chronologische volgorde in zeven bijdragen episoden uit het leven van Kuyper, die een ontwikkeling van zijn denken laten zien van gelovig kind tot een centrale figuur in het streven naar een moderne protestantse kerk. Het boek doet denken aan een Vita, een heiligenleven. In het eerste artikel wordt een elf-jarige Abraham opgevoerd, die een soort bekeringservaring beleeft. Daarmee lijkt op bijna teleologische wijze het levenspad van de jongen reeds te zijn bepaald: net als bij een middeleeuwse heilige is dit een vroeg teken van de ‘uitverkorenheid’ van de hoofdpersoon.
Vree beschrijft Kuypers leven in de daaropvolgende bijdragen zeer minutieus maar steeds van buiten. Zo krijgen we een gedetailleerd beeld van zijn wetenschappelijke studies in Leiden, waarin Kuyper als eerstejaars meedingt in een prijsvraag die door de Groningse theologische faculteit in 1859 is uitgeschreven. Kuyper onderneemt in dat kader een uitputtende zoektocht naar de geschriften van Johannes Calvijn en de bijna vergeten vroege reformator Johannes a Lasco. Vooral van die laatste waren slechts weinig publicaties beschikbaar en de jonge student bouwt een groot netwerk op van connecties in binnen- en buitenland om boekjes en pamfletten van hem in handen te krijgen. Die enorme inspanning leidt tot een omvangrijk werk, waarvan Kuyper later een deel voor zijn dissertatie kan gebruiken. Vree doet omstandig uit de doeken naar welke bibliotheken Kuyper vertrekt, met welke andere theologen hij contacten onderhoudt en welke bronnen hij uiteindelijk in handen krijgt. Het is daarmee meer een verslag van een onderzoek dan dat hij werkelijk diepgravend ingaat op Kuyper zelf. Wel laat hij zien dat diens intensieve blootstelling aan het gedachtegoed van deze twee reformatoren ook invloed heeft op de opvattingen van Kuyper zelf. Maar of de lezer daartoe moet worden overstroomd met detailfeiten over treinverbindingen en uitleenreglementen is de vraag.
Het product dat Kuyper aflevert, maakt in het wetenschappelijke wereldje indruk en hij wordt gevraagd om in de lijn van het a Lasco-onderzoek verder te werken. Daarvoor heeft hij geld nodig. De oplossing is te pogen een vereniging op te zetten die zuiver wetenschappelijk onderzoek op theologisch terrein financieel mogelijk maakt. Kuyper is intensief betrokken bij deze ‘Marnixstichting’ maar neemt zoveel hooi op zijn vork - een constante in zijn leven, hij is steeds met heel veel dingen tegelijk bezig - dat hij vaak in tijdnood komt en publicaties veel later het licht zien dan gepland. Dat maakt potentiële geldschieters wat kopschuw en bovendien ontpopt zich hier een andere constante in het leven van Kuyper, zijn vermogen om in conflicten verzeild te raken. In diverse bijdragen in deze bundel komt dat naar voren. Steeds blijkt Kuyper na enige tijd ruzie te hebben met collega-dominees, theologen, mensen uit de kerkenraad etc. Helaas blijft deze kant van de persoon Kuyper in het boek van Vree onderbelicht. Vree beschrijft de conflicten wel, maar waagt zich op geen enkele manier aan een verklaring of interpretatie. Kuyper blijft daarmee op afstand, het wordt geen mens. Zijn handelingen worden breed uitgemeten, zijn theologische gedachten voor zover vastgelegd in geschriften spelen ook een belangrijke rol, maar zijn persoon en karakter worden genegeerd.
Dat valt vooral op in het lange artikel over zijn jaren in de Domstad. Kuyper treft daar een gespannen situatie aan, waarin verschillende partijen tegenover elkaar staan. Het artikel geeft een prachtig beeld van de stad Utrecht en het dagelijkse werk van de verschillende predikanten, diakenen en kerkenraadsleden. Kuypers komst leidt tot verdere polarisatie binnen de Utrechtse hervormde kerk. Ook hier krijgt hij het aan de stok met tegenstanders maar vervreemdt hij ook medestanders van zich. De vraag kan gesteld worden of hij met een tactvoller optreden niet meer voor elkaar had gekregen. En wat zegt het over Kuyper dat hij zo’n spoor van botsingen achter zich laat? Vree waagt zich niet aan zulke speculaties. Aan de andere kant valt het optreden van Abraham Kuyper bij velen in de smaak, hij vertegenwoordigt een gevoel van onvrede binnen de hervormde kerk en een verlangen naar verandering. Daarom wordt hij in 1870 in Amsterdam beroepen. Binnen enkele maanden komen ook daar conflicten aan het licht: Kuypers vaak extreme standpunten schieten zijn collega-dominees in het verkeerde keelgat.
De bundel eindigt met de behandeling van een autobiografisch geschrift van Abraham Kuyper. Vree geeft aan dat Kuyper lange tijd zo werd vereerd dat deze autobiografie klakkeloos werd overgenomen. Dat lijkt te impliceren dat Vree dat niet doet. Hij begint dan ook met de critici gelijk te geven dat het verhaal van Kuyper niet erg objectief is, maar vervolgens gaat hij uitleggen hoe we die autobiografie wel dienen te lezen. Waarmee het opnieuw naar een apologie neigt.
Vree heeft geprobeerd om met zo min mogelijk interpretatie en zoveel mogelijk details een beeld te geven van de jonge Abraham Kuyper, maar die aanpak leidt ertoe dat de lezer nooit echt tot de kern van de persoon Kuyper doordringt. De bijdragen echter over Kuypers optreden in Beesd en Utrecht zijn voor de lokale historici aldaar zeker de moeite waard.
Fred Vogelzang
Trefwoorden: Nederland, Utrecht, negentiende eeuw, Kuyper (Abraham), anti-revolutionairen, Calvijn (Johannes), Lasco (Johannes a), theologie, Marnixstichting