Op 5 juni 2006 was het exact 200 jaar geleden dat een Nederlandse delegatie in Parijs een formele petitie aan Napoleon aanbood, waarin de keizer der Fransen eerbiedig gevraagd werd, zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van Holland te kronen. Dit feit werd herdacht met een congres. Onderhavige bundel vormt de weerslag van het aldaar besprokene.
Een twaalftal auteurs heeft artikelen geleverd die samen een uitputtend beeld van de grondslagen van de Nederlandse rechtsstaat en haar bestuurlijke organisatie schetsen. Ofschoon de teksten soms wat technisch aandoen voor de niet juridisch geschoolde lezer, wordt het nergens gortdroog en blijft het bevattelijk.
Op 25 mei 1806 hield Lodewijk Napoleon zijn intocht in Amsterdam als koning van een kersvers koninkrijk Holland (11.3.1806-9.7.1810). Nu, tweehonderd jaar later, is het goed aandacht te schenken aan wat er aan recht en bestuur in de vier jaren dat dit Koninkrijk bestond, is gepresteerd en een balans van deze periode op te maken. Daarbij worden ook de wetten van het Bataafsche Bewind in zijn laatste jaren betrokken, die onder Lodewijk Napoleon werden uitgevoerd: wetgevingen die een voorheen versnipperd beleid in nationale zin reorganiseerden, zoals de lager-onderwijswet, de dijken- en polderwet, de belastingwetten. Dat er hiervoor ruimte was, was voor een groot deel aan deze vorst te danken, die zich daadwerkelijk inzette, voor zover dat toen met de grote Franse invloed mogelijk was, voor de Nederlandse wensen en voor het behoud van een Nederlands karakter. Zo werden Code civil en Code pénal ‘ingericht’ naar Nederlandse smaak. Daarnaast voerde hij de gelijkberechtiging van katholieken, joden en anderen door, werden de posterijen nationaal ingericht, het kadaster ingevoerd, de horigheid en de gilden afgeschaft. De afloop is bekend: Napoleon vond dat zijn broer teveel aan de Nederlanders toegaf en in 1810 werd het Koninkrijk Holland door hem bij Frankrijk gevoegd.
Het jaar 1806 is bovendien het jaar van invoering van de schoolwet, waarmee de band tussen kerk en staat wordt verbroken. In de achttiende eeuw is het onderwijs abominabel: de scholen zitten stampvol kinderen die slaafs hun lesjes opdreunen voor slecht opgeleide en dito betaalde onderwijzers. Niemand houdt toezicht op het onderwijs. Kinderen uit arme gezinnen komen vaak niet op school, omdat ze moeten werken. Al decennia lang discussieert men over de verbetering van het onderwijs. Voor de patriotten, die sinds 1795 aan de macht zijn en de Bataafse republiek oprichten, is het lager onderwijs een van de stokpaardjes. Op de eerste Nationale Vergadering in 1796 benoemt men een comité dat een plan moet ontwerpen om het onderwijs te verbeteren.
Voor de nieuwe natie, de Bataafse republiek, vormt onderwijs ook een middel om kinderen een idee van nationale eenheid en vaderlandsliefde bij te brengen. Iedereen moet daarom aan het onderwijs deel kunnen nemen, arm en rijk. De schoolwet van 1806 betekent een democratisering en een modernisering van het onderwijs. Men stelt voor het eerst eisen aan onderwijzers en hun salariëring, leermiddelen en schoolgebouwen. Alle scholen vallen onder de schoolwet en schoolopzieners controleren of de scholen zich wel aan de wet houden.
Een belangrijk artikel in de nieuwe wet gaat over het algemeen christelijk karakter van het onderwijs. Er mag geen enkel protestants of rooms dogma worden gedoceerd. De kerken moeten er zelf voor zorgen dat de kinderen de leerstellingen leren. De schoolwet gaat dus uit van openbare scholen maar wel met een christelijk karakter. Alleen die openbare scholen worden door de overheid gefinancierd. Dit principe blijkt in de negentiende en twintigste eeuw discutabel en in 1920 worden openbare en bijzondere scholen financieel gelijkgesteld. Maar tot op de dag van vandaag leidt zowel de combinatie onderwijs en godsdienst als de invulling van het onderwijs onophoudelijk tot discussie.
Het is niet gering wat in deze korte periode verwerkelijkt wordt: zoals Rogier ter gelegenheid van de viering van 150 jaar koninkrijk opmerkte, werd toen het fundament voor het Koninkrijk der Nederlanden gelegd en is de periode 1805-1810 fundamenteel voor de inrichting van het Nederlandse staatsbestel geweest. De latere ontwikkeling, te weten de inlijving bij Frankrijk en de invoering van de Franse wetgeving, alsmede de ontwikkelingen na 1815, heeft dit maar ten dele ongedaan kunnen maken. Daarmee was deze periode geen overgangsperiode en is ze voor onze geschiedenis veel belangrijker dan veelal wordt aangenomen.
Paul Hendriks
Trefwoorden:
19e eeuw, Nederland, Lodewijk Napoleon, Koninkrijk Holland, Grondwet, Staat, Onderwijs, Godsdienst, Bataafse Republiek