Traktaat van de kampernoeljes, genaamd duivelsbrood door Franciscus van Sterbeeck (1668)
Marleen Willebrands en Arno van ’t Hoog
104 pp, € 13,-
isbn/issn: 90-6550-917-8
Zeven Provinciën Reeks deel 25

Traktaat van de kampernoeljes, genaamd duivelsbrood door Franciscus van Sterbeeck (1668)

(recensie: Paul Hendriks)

 In 1668 verscheen in Antwerpen het Tractaet van de campernoillien, ghenaemt duyvelsbroot, geschreven door paddenstoelenliefhebber en -kenner pater Franciscus van Sterbeeck. De stad wemelde destijds van de Italiaanse kooplieden, die van huis uit dol waren op funghi. Zij leerden Brabantse boeren paddenstoelen zoeken en zo ontstond een levendige handel met als centrum de paddenstoelenmarkt bij de Antwerpse Beurs. In zijn traktaat identificeert Van Sterbeeck eetbare en niet-eetbare soorten en beschrijft hun uiterlijk, vindplaats en effecten op de gezondheid. Daarnaast behandelt hij manieren om zwammen te bereiden of te bewaren en remedies tegen giftige soorten.

Diëtiste en neerlandica Marleen Willebrands hertaalde het Traktaat in modern Nederlands en achterhaalde oude medische opvattingen over de ‘abcessen’ van de aarde. Daarnaast bewerkte zij een aantal keukenrecepten voor de hedendaagse leckertongh. Bioloog Arno van ’t Hoog onderzocht de invloed van klassieke bronnen en van herboristen zoals Dodoneus, Lobelius en Clusius en beschrijft in zijn bijdrage verschillende botanische aspecten.

De Antwerpse priester Franciscus van Sterbeeck was een verwoed verzamelaar, onderzoeker en eter van paddestoelen, in een tijd dat zijn streekgenoten die voorliefde niet konden begrijpen. De mysterieuze groeiwijze zorgde voor wilde speculaties; vergiftigingen leidden tot een algehele afkeer van deze koude gezwellen der aarde. We zitten dan ook nog midden in een tijd waarin uitgegaan werd van zienswijzen zoals die werden aangetroffen bij de oude Grieken. Men dacht dat de gemoedstoestand van mensen bepaald werd door het (on)evenwicht tussen vier lichaamssappen of, in het Latijn, humores: bloed (sanguis), gele gal (cholè), zwarte gal (melancholè) en slijm (phlegma of flegma). Al naargelang de overheersende humor, werden mensen grofweg ingedeeld in vier temperamenten. Ook aandoeningen werden toegeschreven aan een teveel of tekort aan bepaalde sappen. De theorie van de vier sappen werd door Hippocrates ontwikkeld en door Galenus verder uitgebouwd. Ze bleef overeind tijdens de gehele middeleeuwen en lang daarna, en werd pas halverwege de negentiende eeuw definitief weerlegd, hoewel Rudolf Steiner haar in het begin van de twintigste eeuw binnen het antroposofisch mensbeeld herintroduceerde. Deze temperamentenleer had ook invloed op de recepten van Van Sterbeeck, die achterin het boekwerkje afgedrukt zijn.

Het boek geeft zo een gedetailleerde cultuurhistorische beschrijving van denkbeelden over de natuur en paddenstoelen, voeding en onderzoekstradities in de zeventiende eeuw, toen botanie, geneeskunde en dieetleer nog een ongedeelde wetenschappelijke discipline vormden.
Het enige wat ik in het traktaat en de bespreking mis, is de beschrijving van ervaringen met de hallucinogene werking van bepaalde zwammen, zoals deze bij andere culturen en in de klassieke oudheid reeds bekend was en om welke reden sommige mensen heden ten dage nog ‘paddo’s’ doen.
Het boek leest vlot weg en de recepten achterin nodigen uit tot koken. Voor Leidenaren is het ook aardig om via dit boek te vernemen dat Clusius, een der grondleggers van de Hortus Botanicus en naamgever van de Clusiustuin, een vooraanstaand onderzoeker van kampernoeljes was.


Paul Hendriks

Trefwoorden:
Nederland, Zeventiende eeuw, Recepten, Paddestoelen, Temperamentenleer, Botanie, Clusius, Franciscus van Sterbeeck, Kampernoeljes, Biologie, Dieetleer, Gezondheid.