Romeins verkeer
Weggebruik en verkeersdrukte in het Romeinse Rijk
Cornelis van Tilburg
Uitgeverij Salomé
150 pp, € 14,95
isbn/issn: 90 5356 7607

Romeins verkeer

(recensie: Hans Buurman)

Het boek is een uitgave binnen de serie De Oudheid, waarin men op een verantwoorde manier aan een behoefte aan informatie voor een breed publiek wil voorzien.
Van Tilburg beschrijft de herkomst en bouw van wegen in de pré-Romeinse tijd in het kort. Een terechte beschrijving omdat, hoewel de Romeinen geroemd worden om hun wegenbouw, zij de wegen ‘niet uitgevonden’ hebben. De oorsprong en ook de basis van veel Romeinse wegen, stamde al uit de Etruskische tijd. Hoewel sommige grote wegen door Livius al eerder als ‘grote weg’ genoemd werden, nam de Romeinse planmatige aanleg van het wegennet eind derde eeuw v. Chr. een aanvang. Een aanleg die met de omvang van het imperium gelijke tred zou houden.
Niet alleen auto’s, maar ook lastdieren voor goederenvervoer en karren getrokken door muilezels kunnen verkeersdrukte geven. Ook steden in de oudheid moesten bevoorraad worden. In de eerste eeuw na Chr. had Rome één miljoen inwoners, andere grote steden enkele honderdduizenden. Voor de stadspoorten van verschillende steden, verkeerskundige flessenhalzen, konden in de oudheid dus ook files staan. Een personenauto heeft niet veel meer ruimte nodig dan een beladen paard of pakezel. Een vrachtkar met bespande ossen is niet kleiner dan een kleine truck.

Ook speelde er een ander milieuprobleem: men kende weliswaar geen uitlaatgassen maar men had dagelijks met de stank van de uitwerpselen van de vele last- en trekdieren te maken. Ook voor de vele voetgangers zal dat overlast gegeven hebben.
Geschreeuw, gescheld, gehinnik, gebalk en geloei, het geratel van ijzeren banden op het wegdek; geluidsoverlast vierentwintig uur per dag, de dichter Juvenalis schreef er al over.
Vanwege de drukte overdag had men al in de tijd van Caesar bij gemeentewet besloten om ’s nachts bedrijven te laten bevoorraden om zo het vele verkeer overdag in goede banen te kunnen leiden.
Anekdotes, zoals de klachten van Juvenalis en anderen, geven altijd de jus aan een boek. Zij zijn echter niet nieuw, maar al eerder in publicaties vermeld. Het boek levert dan ook geen nieuwe inzichten, het is niet gebaseerd op bronnen, maar geeft een overzicht van bestaande literatuur. Het is een ‘populair’ boekje, helder geschreven, met goede illustraties, o.a. kleurenfoto’s. Ideaal voor scholieren als bron voor het maken van werkstukken en voor geïnteresseerden.
Totaalbeeld: leuk boekje.

Hans Buurman