Vrijheid in het verschiet
Nederlandse emigratie naar Amerika 1840-1940
Hans Krabbendam
352 pp, € 29,-
isbn/issn: 90 6550 910 0
Passage-reeks deel 24

Vrijheid in het verschiet

(recensie: B.C. Meijerman)

 Het thema ‘Nederland immigratieland’ en de daarmee samenhangende integratieproblematiek staan al jaren volop in de belangstelling. Toch heeft dit niet de interesse voor het thema emigratie weggenomen. Emigratie is een onderwerp dat tot de verbeelding spreekt: veel mensen overwegen, op een bepaald moment in hun leven, zich elders te vestigen (in 2006 emigreerden een record aantal Nederlanders). Ook emigratie in het verleden staat in de belangstelling. Recent verschenen enkele publicaties: A. Amelink, Gereformeerden overzee en H. Krabbendam, Vrijheid in het verschiet. In het Historisch Nieuwsblad van maart 2007 werd in een artikel van Bas Kromhout ook aandacht aan de emigratie naar Amerika besteed.

In Vrijheid in het verschiet staat de emigratie vanuit Nederland naar Amerika in de negentiende eeuw centraal (in de periode van 1914 tot de tweede wereldoorlog nam de emigratie naar Amerika sterk af). Bij Amelink ligt de nadruk op de naoorlogse emigratie naar Canada. Het aantal mensen dat tussen 1846 en 1914 naar Amerika vertrok (ca. 200.000) overtrof verre het aantal dat na de tweede wereldoorlog emigreerde (ca. 100.000). In vergelijking met andere Europese landen (Ierland, Duitsland) was de emigratie vanuit Nederland beperkt. In de naoorlogse emigratiegolf ging het grootste gedeelte overigens naar Canada. De centrale vraag in het boek van Krabbendam is, hoe het mogelijk is dat de Nederlanders, veel meer dan andere emigrantengroepen, erin slaagden zo lang hun eigen subcultuur te behouden. Ook nu nog zijn er in de Verenigde Staten clubs en verenigingen die de Nederlandse cultuur proberen te cultiveren.

De totstandkoming van de Nederlands-Amerikaanse subcultuur beschrijft Krabbendam aan de hand van een aantal thema’s. Nadat hij in de hoofdstukken 1 t/m 3 het ontstaan van de emigratietraditie en de organisatie van de emigratie heeft beschreven, worden daarna in de hoofdstukken 4 t/m 9 achtereenvolgens de elementen behandeld die belangrijk zijn bij de samenhang van de emigranten-gemeenschappen: de kerk, het gezin, werk, taal, onderwijs, contacten met het moederland, geschreven pers en de politiek. Deze elementen hebben allemaal een rol gespeeld bij het ontstaan van de Nederlands-Amerikaanse identiteit die hij in het laatste hoofdstuk beschrijft.

Hoewel voor 1840 op kleine schaal emigratie naar Noord-Amerika plaatsvond, kwam de grote stroom na 1840 op gang. De slechte economische omstandigheden in Nederland in de jaren veertig van de negentiende eeuw, gecombineerd met religieuze motieven waren de belangrijkste redenen om te emigreren. Het waren in eerste instantie niet de allerarmsten en niet de allerrijksten die vertrokken, maar de groep er tussenin. Ze waren voornamelijk afkomstig uit Groningen, Friesland en Zeeland en hadden een agrarische achtergrond. De meest verstedelijkte gebieden zoals Utrecht en Noord- en Zuid-Holland leverden het minste aantal emigranten in deze periode. Pas aan het einde van de negentiende eeuw verschoof het accent naar de verstedelijkte gebieden. Het merendeel van de mensen kwam in familieverband. Aan het einde van de eeuw steeg het aantal alleenstaanden dat emigreerde, hoewel ze na aankomst snel in gezinsverband werden opgenomen (er werd gemakkelijk en snel getrouwd in Amerika).

In de beginperiode was het percentage hervormden en afgescheidenen in de emigrantengroep hoger dan je op basis van hun landelijke aanwezigheid zou verwachten. Rooms-katholieken waren ondervertegenwoordigd. Het was in de kring van afgescheidenen dat de emigratie een echt groepsproces werd. Hoewel in de periode dat ze vertrokken er al meer vrijheid voor afgescheidenen in Nederland was, was het te danken aan de daadkracht van hun leiders, de predikanten Albertus van Raalte en Hendrik Scholte, dat de emigratie in 1846 daadwerkelijk plaatsvond. In Amerika zochten ze de vrijheid om hun gemeenschap naar eigen inzicht in te richten.

Oorspronkelijk zouden de groepen van Van Raalte en Scholte naar hetzelfde gebied gaan, uiteindelijk vestigde de groep van Van Raalte zich in Michigan (Holland) en de groep van Scholte in Iowa (Pella). In Iowa was men sterk agrarisch gericht, in Michigan waren de activiteiten meer gemengd (ook houtproductie en houtbewerking). Vanuit deze ‘moederkolonies’ ontstonden, als landuitbreiding nodig was, satellietvestigingen. In het geval van Pella volgde een verdere trek naar het westen (Minnesota en South Dakota) en vanuit Holland ontstonden nieuwe plaatsen in het gebied eromheen. In Wisconsin vestigden zich naar verhouding veel rooms-katholieken, verdere uitbreiding vond zowel naar het westen plaats als in de richting van Michigan en Chicago. Zo ontstond een netwerk van Nederlandse gemeenschappen waarin nieuwe emigranten opgenomen konden worden (p. 101). Hoewel het de bedoeling van de emigranten was om zich op het platteland te vestigen, bleven ook mensen in de steden ‘hangen’: zo ontstonden bijvoorbeeld in Grand Rapids (Michigan), Chicago en Rochester (New York) grote Nederlandse gemeenschappen

Vooral gemeenschappen die niet alleen hun eigen leden steunden, maar die ook een bijdrage aan het totale netwerk konden leveren, werden succesvol (p. 102). De protestantse kerken speelden een belangrijke rol bij het vormgeven van en de continuïteit in het immigranten-netwerk. Hoewel de auteur aan het begin van het boek (p. 16) het belang van de kerk bij het ontstaan van de Nederlands-Amerikaanse subcultuur lijkt te relativeren, geeft hij later (pp. 142/143) aan dat dit het belangrijkste element was. Rooms-katholieken vormden nauwelijks een eigen subcultuur, zij sloten zich aan bij etnisch gemengde kerken en integreerden daardoor sneller. Protestanten sloten zich in eerste instantie aan bij de Reformed Church in America (RCA). In 1880 splitsten de behoudende leden zich af in een Christian Reformed Church (CRC), waar tot ruim in de twintigste eeuw in het Nederlands werd gepreekt. Deze splitsing zou een voordeel zijn geweest voor het behouden van een eigen Nederlands-Amerikaanse identiteit; de keuzevrijheid gaf mensen de mogelijkheid een andere weg te gaan zonder zich helemaal buiten de groep te plaatsen (p. 143). Het dwong mensen ook om na te denken over hun eigen identiteit. Vooral de CRC stelde hoge eisen aan participatie in de kerk; mensen moesten veel vrije tijd en geld in de kerk steken. Dit versterkte ook weer het groepsgevoel.

Een ander belangrijk element bij de vorming en instandhouding van het netwerk was het gezin. Niet alleen binnen de kerken was het gezin belangrijk, de hele emigratie was een gezinsaangelegenheid; de meeste emigranten kwamen in gezinsverband. Hiermee wijkt het patroon af van andere groepen zoals de Italianen, die voornamelijk alleen kwamen en veel minder met landgenoten een gezin vormden (p.148). De verbetering van de economische positie van de kinderen was een belangrijk doel van de ouders. Voor de kinderen werden christelijke scholen gesticht en later colleges, en tradities konden zo weer aan de kinderen doorgegeven worden. Daar waar veel Nederlanders in dezelfde sector werkzaam waren, zoals de agrarische sector, de meubelindustrie in Grand Rapids of de vuilverwerking in Chicago, versterkte dit ook weer het onderlinge netwerk. Opmerkelijk is de constatering van Krabbendam (p. 197) dat zo weinig Nederlanders in Nederland van het emigrantennetwerk gebruik maakten om bijvoorbeeld handel op te zetten. Ook andersom gebeurde dat nauwelijks.

Briefwisselingen met Nederland en later de bezoeken over en weer, stimuleerden de band met Nederland. Nederlandstalige kranten en tijdschriften konden dankzij het immigrantennetwerk verschijnen. Andersom stimuleerden de periodieken het bestaan van het netwerk. Welke rol de politiek voor het netwerk heeft gespeeld, wordt uit het betoog minder duidelijk. Politieke betrokkenheid bestond voornamelijk op lokaal niveau. De Nederlanders waren als groep te klein om op nationaal niveau een factor in de politiek te zijn. Het stemgedrag (eerst democratisch, later voornamelijk republikeins) lag ook vast. De burgeroorlog (waarin ook Nederlanders meevochten) en de tweede wereldoorlog waren wel momenten van bezinning op identiteit en burgerschap.

Op overtuigende en heldere wijze wordt geschetst hoe het immigrantennetwerk ontstond en werd uitgebreid. De auteur maakt aannemelijk dat het netwerk niet door afzondering (zoals bij de Amish) zo lang stabiel kon zijn, maar dat juist de mogelijkheden voor keuzes binnen het netwerk (bijvoorbeeld de keuze voor vestigingsplaats) het netwerk versterkten. De geringe omvang van de emigrantengroep was ook een voordeel. Ook gingen de emigranten pragmatisch om met de taal: er werd niet onder alle omstandigheden vastgehouden aan het gebruik van het Nederlands. De subcultuur bereikte een hoogtepunt in de eerste helft van de twintigste eeuw (nog gevoed door de tweede emigratiegolf) om vervolgens door allerlei moderniseringsontwikkelingen in de jaren zestig af te brokkelen. Tot slot wordt beschreven hoe, door druk van buiten, de immigranten hun plaats in Amerika gingen verwoorden, maar ook hoe de Amerikanen de Nederlandse geschiedenis gebruikten (parallellen tussen de Nederlandse en Amerikaanse vrijheidsstrijd) voor het bevestigen van hun eigen identiteit.

Voor het boek heeft de auteur gebruik gemaakt van een aantal standaardwerken over emigratie, zoals het proefschrift van J. van Hinte, Nederlanders in Amerika (1928), Netherlanders in America door H.S. Lucas (1955) en de meer recente publicaties van R.P. Swierenga (o.a. Dutch Chicago). Naast een indrukwekkende lijst van gedrukte en ongedrukte bronnen en overige literatuur, heeft de auteur ook veel Zeeuwse bronnen (bijvoorbeeld briefwisselingen) gebruikt. Er had wellicht aangegeven kunnen worden in hoeverre de Zeeuwse bronnen misschien een nieuw licht op bepaalde zaken werpen. Uiteraard verlevendigen de aangehaalde bronnen het verhaal. Het is jammer dat de auteur het interessante overzicht over de ontwikkelingen in de geschiedschrijving over de emigratie van Nederlanders naar Amerika en de Nederlanders in Amerika (kwantitatieve periode, oog voor de religieuze factor etc.) niet in de inleiding verwerkt heeft. Het staat nu weggefrommeld in een bijlage.

Tot slot valt op te merken dat er opvallend weinig onduidelijkheden in het boek zijn. Alleen bij de beschrijving van een Nederlandse schilderijententoonstelling op de wereldtentoonstelling in Chicago (1893), wordt de lezer een omschrijving van de schilderijen onthouden, terwijl de auteur wel aangeeft dat de schilderijen gebruikt werden als middel om de nationale trots over te brengen (p. 293). Het is te hopen dat het vervolg op dit boek (voor de periode na de tweede wereldoorlog) dat, zoals blijkt in de inleiding, in voorbereiding is door Enne Koops, net zo goed zal zijn als dit boek.

B.C. Meijerman

Trefwoorden: negentiende eeuw, emigratie, integratie, Amerika, Nederlands-Amerikaanse subcultuur, gereformeerden, religie, Grand Rapids