Deel 5 uit de reeks van de Stichting Centrum Archeologie en Historie is speciaal gewijd aan C.J.C. Reuvens (1793-1835). Reuvens werd in 1818 benoemd tot hoogleraar 'Algemeene Oudheidkunde' aan de Leidse hogeschool (nu Universiteit Leiden) en was daarmee de eerste hoogleraar archeologie ter wereld. Als directeur van het in datzelfde jaar in Leiden opgerichte 'Archaeologisch Cabinet' wist hij bovendien een uitzonderlijk rijke archeologische collectie samen te stellen. Het Rijksmuseum van Oudheden, de opvolger van het Cabinet, dankt er in belangrijke mate zijn internationale faam aan. Ook ondernam Reuvens als eerste een aantal opgravingen in Nederland. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken dat zijn naam tegenwoordig alom wordt geroemd. Dat hij verschillende grote projecten grotendeels onvoltooid moest laten - Reuvens overleed al op 42-jarige leeftijd - doet daaraan geen afbreuk. Zijn tomeloze werklust en wetenschappelijke veelzijdigheid hebben een blijvende indruk achtergelaten. In Leiden is er dan ook zelfs een Reuvensplaats, gelegen bij het Wittesingel-Doelencomplex van de Universiteit Leiden. In deze bundel worden Reuvens' activiteiten vanuit diverse invalshoeken belicht en wordt ingegaan op zijn betekenis als grondlegger van de Nederlandse archeologie.
Als geschiedschrijver van de Alma Mater mag W. Otterspeer niet ontbreken in een werk als dit. Hij is verantwoordelijk voor het voorwoord, `Over cultuur en carrière. Reuvens en het hoger onderwijs van zijn tijd’ (9 – 24).
De illustraties zijn fraai verzorgd, alleen is een klein erratum op zijn plaats in het artikel van T.M. Buijtendorp, `Reuvens en Arentsburg. Een proeve van wetenschappelijkheid’ (119 -134). Op pagina 128 staat afbeelding 4 van het desbetreffende artikel met als onderschrift: “Vrouwenskelet zoals getekend bij een opgraving door Reuvens”. Op het plaatje zien we echter dezelfde illustratie als op de achterzijde van het boek: een overzicht van opgegraven munten en andere voorwerpen.
Voor het overige is het een gedegen en prettig leesbare bundel, waar ik behalve het reeds genoemde geen foutjes in heb kunnen ontdekken. Er staat nog een zevental bijdragen in de bundel en de onderwerpen daarvan zijn net zo divers als de activiteiten van Reuvens zelf.
Bijzonder aardig is het om te lezen over de manier waarop collecties tot stand kwamen, de politieke spelletjes daarachter en de korte lijntjes naar de Koning en zijn ministers. De laatste bijdrage is van Reuvens zelf, te weten zijn inaugurele rede Oratio de laudibus Archaeologiae, die is vertaald en van aantekeningen voorzien door Chris L. Heesakkers.
Paul Hendriks
Trefwoorden: Nederland, 19e eeuw, Reuvens, archeologie