Sport in de Oudheid wordt door velen geassocieerd met de Grieken, die in alles en zeker in sport, toneel en muziek de beste wilden zijn. Meestal denkt men er dan nog bij dat de beloning bestond uit roem en een krans van olijftakken (Olympia), pijnboomtakken (Corinthe), peterselie (Nemea) appels (Delphi) of olie van de heilige olijfboom (Athene), zoals de wijze Solon ons vertelt in een dialoog van Loukianos (2e eeuw n.Chr.). Echter, de trotse winnaars kregen in feite een levenslang pensioen van hun stad, gratis verblijf in de genoemde steden en geldprijzen op alle andere spelen die niet bij de grote vier of grote vijf hoorden. Dit laatste element ontbreekt trouwens ook bij de auteur van dit boek (p.9–10). Op p. 161 vertelt hij wel dat hun training door de staat betaald werd, maar dat is heel wat minder dan hun koninklijke dotatie.
Het beeld van de Romeinen is dan minder fraai. Ze zouden trouw gebleven zijn aan hun traditioneel volksvermaak: bloeddorstige gladiatorenspelen, doelloos afslachten van mensen en dieren en niet al te zachtaardig wagenrennen.
Schrijvers hebben dat beeld in leven geroepen, generaties oudheidkundigen hielden het in stand. Het klopt maar gedeeltelijk. Horatius gaf zelf toe dat hij weinig fysieke inspanningen leverde, Juvenalis stelde zijn medeburgers voor als lui, maar aan hem danken we dan weer wel de mooie spreuk “mens sana in corpore sano” (Satiren, 10, 356). Seneca en Tacitus konden het niet laten kritiek te spuien op atleten en hun lichaamsverzorging: ‘hoe zwak van geest zijn de lieden van wie wij de armen en schouders bewonderen’. Het vooroordeel dat sport en cultuur niet samengaan, is dus twee millennia oud.
Dat beeld moet genuanceerd worden en Gouw doet dat. Ten tijde van Augustus waren 61 dagen gereserveerd voor de spelen, in de 2e eeuw groeide dat getal tot 173. Dat wil niet zeggen dat de bevolking niets deed: men begon veel vroeger te werken en men kon dan ’s namiddags ontspannen, meestal met toneel of paardenrennen in het Circus Maximus. Die dingen werden blijkbaar veel meer georganiseerd dan de vechtpartijen van gladiatoren. En door de weddenschappen op de witte, rode, blauwe of groene renstal, was het succes van de ludi circenses zeer groot.
Maar ook voor de burgers gold het principe “Rust roest” ( P. Celsus, De Medicina).
Ook wijst Gouw erop dat geen enkel volk in de Oudheid zoveel goed getrainde soldaten had als de Romeinen. Volgens Vegetius moesten ze goed kunnen zwemmen, om rivieren over te steken of om desnoods snel weg te vluchten. Het Marsveld lag vlak bij de Tiber: na de training konden ze daar hun zweet en stof wegspoelen en de vermoeidheid van het rennen, worstelen, speerwerpen van zich af zwemmen.
Met de veroveringen vonden niet enkel tienduizenden Grieken, maar ook een groot aantal Griekse cultuurproducten van literaire, filosofische, religieuze, artistieke en sportieve aard hun weg naar Rome. Daarbij hoorden ook de certamina Graeca. De Romeinen waren blijkbaar preutser dan de Grieken, want ze sportten met een lendendoek.
Sulla, Caesar en anderen organiseerden spelen ter ere van hun overwinningen tegen resp. Mithridates (80 v. Chr.) en Pompeius (46 v .Chr.).
Augustus probeerde zijn Actia vanaf 27 v. Chr. dezelfde status te geven als de grote spelen van de “periodos”. Ze kregen hetzelfde programma, plus roeiwedstrijden, om te herinneren aan de zeeslag bij Actium (31 v. Chr.).
In 2 na Chr. richtte hij ook de Italika Rhomaia Sebasta Isolympia op in Napels, de meest Griekse stad van Italië. Zoals het woord suggereert, moesten ze gelijk zijn aan de Olympische Spelen. Afgekort heetten ze Sebasta of Augustalia. Nero organiseerde de Neronia, maar deze bleven niet lang bestaan.
In de plaats kwamen de Agones Capitolini of Capitolia, ingericht door keizer Domitianus in 86. Hij liet ook een permanent atletiekstadion bouwen, met een looppiste van 180 meter zoals in Delphi en plaats voor 30.000 toeschouwers. Het lag op de huidige Piazza Navona. Deze heeft nog altijd die vorm.
De prestaties van de Romeinse atleten bleven beneden de verwachtingen: op de erelijst van duizend jaar Olympische Spelen staat slechts één Romeins atleet: een zekere Gaius, die in 72 v. Chr. de dolichos won. Dit was de langste afstand, nog geen 5 kilometer; de marathon bestaat pas sinds 1896. Er waren ook nog winnaars in het paardenrennen: Tiberius in 4 v. Chr., Germanicus in 17 na Chr. De medailles van Nero in 67 waren een complete aanfluiting. Hoewel hij tijdens het wagenrennen uit zijn wagen vloog en voortijdig opgaf, werd hij door de omgekochte scheidsrechters tot grote winnaar uitgeroepen.
We mogen concluderen dat sport geen privilege was van de Grieken en een nieuwe, zij het dan minder luisterrijke bloeitijd kende tijdens het imperium Romanum, vooral dan in Midden-Italië.
Het boek eindigt met noten, literatuur, foto’s van Olympia, Campus Martius, Circus Maximus e.a., een plattegrond van Rome, het stadion van Domitianus en een verantwoording van de vertalingen.
In de bibliografie mis ik twee belangrijke werken: Luigi Moretti, Iscrizioni agonistiche greche, een goudmijn voor de sport bij Grieken en Romeinen en het C.I.L. of Corpus Inscriptionum Latinarum. Hierin staan ook de Romaia, belangrijke spelen op vele plaatsen, zowel in het oostelijk als westelijk Romeinse Rijk, met een Olympisch programma, ingericht vanaf 189 v. Chr. ter ere van de godin Roma en tot meerdere eer en glorie van de zegevierende Romeinen. Bij Gouw komen ze niet aan bod, mogelijk omdat hij zich focust op literaire bronnen en te weinig op inscripties.
Zijn boek biedt wel gevarieerde informatie over het politieke, sociale en literaire leven in Rome, Italië en het Romeinse Rijk tussen ca. 200 v. Chr. en 200 n.Chr.; over de interactie tussen de Griekse en Romeinse cultuur en een nieuwe, verfrissende kijk op de actieve sportbeoefening bij de Romeinen, een aspect dat al 2.000 jaar onderbelicht werd. Het boek leest ook zeer aangenaam. Het mist helaas een register. Wie geen classicus is, mag zijn Latijns woordenboek er wel naast leggen.
Jef Abbeel