
Op 6 september 1942 werd in Amsterdam een Zangfeest gehouden. Het spektakel,          dat mede door de NSB werd georganiseerd, had als doel om Nederland weer          aan het zingen te krijgen en om de bevolking tot een eenheid te smeden.          Het plan werd geen succes. Op 6 september stond de Dam de wel vol mensen,          die enthousiast ‘Hou zee!’ riepen toen Mussert het met de          provincievlaggen aangeklede podium betrad, maar het zangvolk kende de          teksten van de liederen te slecht. Bovendien gooiden de knarsende trams          roet in het eten. Fanatieke nazi’s vonden de keuze van de liederen          veel te braaf; ze hadden volgens hen ook op radio Oranje uitzonden kunnen          worden. De pogingen om Nederland te laten zingen werden na het Zangfeest          opgegeven.
Nederland was voor de oorlog geen zangland – daar was vrijwel iedereen          het over eens. Op een paar verzuilde liedbundels en Valerius’ gedenkklank          (het geuzenliedboek) na was er geen nationale liederencanon. 
Gerard Groeneveld (1965) laat in Zo zong de NSB. Liedcultuur 1931-1945          zien hoe de NSB onder het motto ‘Een strijdend volk is een zingend          volk’ poogde een Nederlandse zangcultuur tot leven te brengen. De          gedachte was dat aanstekelijke ‘volksmuziek’ van zingende          NSB’ers mensen zou overhalen om het nationaal-socialistische gedachtengoed          te omarmen. 
In juli 1936 gaf de ‘Afdeeling Vorming’ van de partij instructies          aan de NSB-zangkoren. Hierin stond dat de koren ten dienste stonden van          de NSB en dat ze bedoeld waren voor propagandadoeleinden. Een belangrijke          taak was het zingen op vergaderingen ‘ter verhooging van de gewenschte          stemming’. Onafhankelijke uitvoeringen waren uit den boze.
Eén van belangrijkste figuren voor de ontwikkeling van NSB-strijdliederen          was de musicus Melchert Schuurman (1900-1967). Schuurman was een overtuigde          nationaal-socialist. In 1933 werd hij lid van de NSB en al snel vroeg          Mussert hem om ‘zangpropagandist’ te worden (na 1940 hoofd          Zangdienst van de Afdeeling Vorming). Vol enthousiasme ging Schuurman          aan de slag en hij componeerde vele partijliederen, waaronder Vrijheid          en recht, Zwarte soldaten, Zwart-rood banier en Eere den Arbeid, en stelde          muziekbundels samen. De strijdliederen hadden zeker nut, aldus Schuurman:          ‘Als wij [voor de oorlog - jdh] vergaderingen van rechts en links          bezochten en de hetze tegen ons werd te bar werd, dan zongen wij hen eenvoudig          tegen de vlakte. Met zang en vuist!’ In 1942 meldde hij zich voor          het Oostfront en ook hier componeerde ‘de bruisende bard' van de          beweging verder. Schuurman overleefde, kreeg tien jaar gevangenisstraf          en overleed in 1967.
Groeneveld laat in zijn boek zien dat Schuurman en zijn collega-componist          Piet Heins (1907-1973) beïnvloed werden door nazistrijdliederen.          De thematiek van hun werk en van andere NSB-componisten was dezelfde als          in Duitsland, namelijk anti-democratisch, anti-communistisch en voor de          leider. Sommige NSB-liederen komen oorspronkelijk uit NSDAP-zangbundels.          Het eerste deel van Zo zong de NSB behandelt daarom de liederen van de          NSDAP en de aan haar gelieerde organisaties.
In Duitsland bestond in tegenstelling tot Nederland wel een bloeiende          zangcultuur. De nazi’s maakten daar dankbaar gebruik van. Oude nationalistische          liederen werden door de nazi’s ingelijfd, zoals Das Lied der Deutschen          (Deutschlandlied) uit 1841 en het Engellandlied uit 1911. In de Kampfzeit          werden bij gebrek aan een eigen bundel ook communistische liederen met          een paar wijzigingen genazificeerd. Bijvoorbeeld ‘rot’ werd          door ‘braun’ vervangen of ‘Rotgardist’ door ‘Hitlermann’.          
Het eerste echte nazilied was Die Fahne hoch, beter bekend als het Horst          Wessellied. Horst Wessel (1907-1930) schreef het lied in 1929 als SA-strijdlied.          Het werd direct razend populair, maar door de moord op de SA-man in januari          1930 bereikte het de status als officieus Duits volkslied.
Het eerste deel van Zo zong de NSB, dat gewijd is aan de Duitse nationaal-socialistische          liederen, is verreweg het interessantst. Dit is niet de schuld van Groeneveld.          De Duitse naziliederen zijn bekender en spreken meer tot de verbeelding.          Ook bestaan over dit onderwerp veel publicaties, terwijl over de NSB-liedcultuur          volgens Groeneveld nauwelijks iets onderzocht of geschreven is. De auteur          heeft het gedeelte over de NSB wel verlevendigd door de twee voornaamste          componisten Schuurman en Heins een grote rol te geven. Dat levert aardige          anekdotes op. Zo ging Schuurman tot het einde van de oorlog fanatiek door          met zijn zangmissie. Vlak voor Dolle dinsdag was hij in Goes om de NSB-afdelingen          zangles te geven. ‘Als het mis ging stampte hij op de grond en zwaaide          hij wild met zijn armen: ‘In Goes moesten de compagniechef van de          Landwacht en daarna alle kameraadskes naar het podium komen, omdat zij          niet behoorlijk hun best deden en in het dorpje Wolfaartsdijk moesten          drie daar aanwezige burgemeesters het ontgelden en een lied voorzingen.’’
Een andere reden dat het gedeelte over de NSB minder tot de verbeelding          spreekt zijn de liederen zelf. Bij het boek is een cd met 25 nationaal-socialistische          liederen als ‘akoestische illustratie’ bijgevoegd. De meeste          van 22 Nederlandstalige klinken gekunsteld, maar de drie Duitse liederen          liggen goed in het gehoor. Na het beluisteren van Die Fahne flattert uns          voran (geschreven door Baldur von Schirach) is het voor te stellen dat          de jongens van de Hitlerjugend enthousiast gingen marcheren. 
Tenslotte is de geschiedenis van enkele Duitse oorlogsliederen gewoonweg          interessanter. Groeneveld staat uitgebreid stil bij Lili Marleen, zowel          bij de Duitsers als bij de geallieerden een enorme oorlogshit (niet op          de cd, helaas). Ook dit lied is voor de Tweede Wereldoorlog geschreven          – in 1915 – maar in 1937 pas verschenen. Goebbels verfoeide          het nummer en verbood het. Lili Marleen werd gered door een Duitse soldatenzender          die uitzond vanuit Belgrado. Direct nadat Soldatensender Belgrad in 1941          Lily Marleen draaide, werd de redactie bedolven onder de post van Wehrmachtsoldaten          die het lied nog een keer wilden horen. Vanaf dat moment werd het nummer          grijsgedraaid. In Engeland was de zender ook te ontvangen. Lili Marleen          werd razend populair bij geallieerde soldaten en al snel verscheen er          een Engelse vertaling die door Marlene Dietrich werd ingezongen. 
Zo zong de NSB is het vijfde boek van Groeneveld over de NSB en de Tweede          Wereldoorlog dat in korte verschenen is. Eerder schreef hij over Nederlandse          oorlogsverslaggevers bij de SS (2004) en gaf hij Musserts nagelaten bekentenissen          (2005) en het dagboek van Paul Metz (2005) uit en dit jaar is ook van          zijn hand Heinz in Holland. Duitse amateurfoto’s van de bezettingstijd          verschenen. Groeneveld heeft laten zien dat hij over een goede pen beschikt          en ook Zo zong de NSB leest plezierig. De onderwerpkeuze van Groenevelds          boeken laat zien dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in rustiger          vaarwater komt. Het is nu ook mogelijk een boek te schrijven over een          relatief onschuldig onderwerp zoals de liedcultuur van NSB zonder in morele          oordelen te vervallen.
Jaap de Haan