Vijverdal Maastricht: psychiatrie en huisvesting
Biografie van een gebouw 1969-2007
Annemieke Klijn
218 pp, € 25,-
isbn/issn: 978 90 6550 948 2
geïllustreerd

Vijverdal Maastricht: psychiatrie en huisvesting

(recensie: Gijs Boon)

Vijverdal is het eerste na-oorlogse psychiatrische ziekenhuis in hoogbouw, een flat waar “psychiatrie in de wolken bedreven” werd. Het was geïnspireerd op Grace New Haven Community Hospital in de Verenigde Staten. Een andere aanpak resulteerde in de Fransciscushof in Raalte (geopend in 1965). Dat ziekenhuis kende een paviljoenstelsel met losse en vrijstaande gebouwen. Naast de genoemde voorbeelden was er nog een derde variant van psychiatrische opvang. Het psychiatrisch ziekenhuis Wolfheze opende in 1961 een sociotherapeutisch centrum met gewone huizen. In elk huis woonden zes patiënten. Men verwachtte van deze woonvorm dat dit hospitalisering en andere kwalijke neveneffecten zou tegengaan.
De drie concepten: hoogbouw, paviljoens en huizen, waren een antwoord op de vooroorlogse situatie. In Maastricht wilde de directie van de bewaarplaatsfunctie naar een meer klinisch georiënteerde aanpak van de patiënten. Elektroshocks werden veelvuldig toegepast. Dit gebeurde eerst zonder narcose, de mensen “vlogen zo’n beetje tegen het plafond aan” (p.17), aldus de zenuwarts Widdershoven, een leerling van H.C. Rümke, hoogleraar in Utrecht. Op de dagen dat er geshockt werd, hield de afdeling orthopedie in het ziekenhuis apart spreekuur voor psychiatrische patiënten, want die “kwamen met bosjes binnen met gebroken botten” (p.17).
Het streven van de directie van het nieuwe ziekenhuis was om patiënten te genezen en zeker niet chronisch ziek te laten worden. Het ging om behandeling, geen bewarende en/of begeleidende psychiatrie. De patiënt had een tijdelijke kwaal, een korte onderbreking in zijn/haar leven. Er was een groot genezingsoptimisme, zeker ook door de opkomst van allerlei psychofarmaca. De patiënt zou komen en na een korte tijd weer kunnen vertrekken. Hoogbouw stond voor die dynamiek; huizen en paviljoens hadden een meer permanent karakter. Naast de hoogbouw, de flat in stervorm, kwam eveneens laagbouw. Toch ging het al snel na de realisatie van de Vijverdal mis.
De klinisch-medische benadering werd afgewezen door de anti-psychiatrie. Had Goffman niet betoogd dat totale instituties (met als belangrijkste kenmerk dat de scheiding tussen de drie levenssferen van slapen, werken en recreëren is opgeheven en al deze aspecten van het dagelijkse leven op één plaats en onder toezicht plaatsvinden) ziekmakend zijn en eerder tot hospitalisatie leiden? Jan Foudraine, de anti-psychiater en de auteur van Wie is van hout (bij de opening van de Vijverdal al 25e druk!) meende dat een uittocht uit de grote verbanden noodzakelijk was en dat psychotherapie betere papieren had dan medicatie. Een ander probleem was de leegstand in Vijverdal: er bleven teveel bedden leeg, waardoor er een financieringstekort ontstond. In 1974, een jaar na de opening, was er al een exploitatietekort van 14,5 miljoen gulden. Een bijzonderheid is te aardig om niet genoemd te worden. Vijverdal was het enige psychiatrische ziekenhuis met een vijf meter diep zwembad. De toenmalige geneesheer-directeur was een fervent duiker; of er een verband is, laat ik over aan het oordeel van de lezer.
In de loop van de tijd bleek de opvang van chronische en oudere patiënten belangrijker te worden. Zij werden gehuisvest in de laagbouw. Deze had een voortdurende bezettingsgraad van 95% en bracht het geld binnen, de hoogbouw stond leeg. De geciteerde kwalificering van een groep chronische psychiatrische patiënten stemt treurig: “ een chronische hap werd uitgeladen… en werd hier naar binnen geschoven” (p.84) . De laagbouw leverde care en custody aan chronische patiënten, het was een woonplek, een rustige veilige omgeving. De hoogbouw stond voor cure , interventie, onrust, dynamiek en een kort verblijf.
Het wonen kreeg meer aandacht, de gewone huisvesting en de therapeutische waarde ervan kwamen meer centraal in het denken van beleidsmakers. Het streven naar normalisatie was tegen hospitalisatie, tegen massaliteit, tegen groot en teveel beton, tegen vervreemding, tegen de hoogbouw. De Bijlmer werd al evenmin gewaardeerd. Voor de hoogbouw van Vijverdal kon geen herbestemming gevonden worden, en dat bleef de eis voordat er tot verandering overgegaan kon worden. Het overheidsbeleid stond extramuralisatie en deïnstitutionalisatie voor, kleinere wooneenheden en verkleining van psychiatrische ziekenhuizen. De hoogbouw was de remmende factor in de “gebouwelijke herbezinning” (p.112). Wel werden elders initiatieven gestart, zoals in 1990 het Sociaal Psychiatrisch Centrum in de stad. De hoogbouw bleef het blok aan het been. Er volgde nog een brand die aan drie personen het leven kostte, totdat uiteindelijk besloten werd tot sloop van de sterflat.
Dit boek boeit omdat het een biografie presenteert van een gebouw, het vertelt uitgebreid de ontwikkelingen in de naoorlogse psychiatrie, over hangende toiletten die een kaskraker voor de leverancier werden, over een sociaal-psychiater die als een kunstenaar open wilde staan “voor elke creatieve mogelijkheid om het individuele bestaan van patiënten tot zijn recht te helpen brengen” (p.123) en nog veel meer. De uitgebreid beschreven bestuurlijke geschiedenis is niet altijd verheffend en vermoeit van tijd tot tijd. Het rijk geïllustreerde boek heeft op de ‘blauwe pagina’s’ korte interviews met bewoners opgenomen. Ze laten iets van de tragiek en de verfrissende oorspronkelijkheid van psychiatrische patiënten zien.

G.A.C. Boon

Trefwoorden: Nederland, Nieuwste tijd, Architectuur, Psychiatrie, Maastricht