De KoudeOorlog nog eens bekeken.
De Koude Oorlog is voorbij en dat is maar best ook. Het IJzeren Gordijn is omgedoopt in een 4.500 km lange, vreedzame wandel- en fietsroute van de noordelijke Barentsz-zee tot de Zwarte Zee (DM,24.09.05) en de minimale restanten van de Muur door Berlijn en van de 120 km buitenrand rond West-Berlijn dienen enkel nog als toeristische attractie en om het verleden levend te houden in het collectieve bewustzijn van de Europeanen.
Maar uit archieven van Polen, Warschaupact, DDR en Sovjet-Unie blijkt dat het gevaar meermaals heel dicht bij is geweest, b.v. in 1950, 1962 en zelfs nog 1979, toen het plan uitgewerkt werd waarin de Polen, Wit-Russen en Oekraïners met Sovjet-atoombommen achtereenvolgens Duitsland, Nederland en België zouden platwalsen. Het Warschaupact hield rekening met 2 miljoen doden, vnl. in Polen, door tegenaanvallen van de NAVO (DM, 26.11.05 en NRC, 14.08.06). De Britse regering was al in de jaren ’50 voorbereid op een kernoorlog: Burlington, een ondergrondse «Cold War City » van 97 ha met 100 km wegen, een eigen treinstation langs de spoorweg van Londen naar Bristol (in het westen) ,was voorzien van een eigen krachtcentrale en 100.000 straatlantaarns en moest dienen als veilig toevluchtsoord voor de koninklijke familie, de regering en enkele duizenden medewerkers (DM,09.11.05).
Nu en dan flakkert er nog een mini-Koude Oorlog op, wanneer de Russen eventjes dreigen met hun gaskraan of de Noordpool opeisen of duidelijk laten horen dat ze niet blij zijn met een EU of NAVO tot aan hun grenzen en zeker niet met het voor 2011-2012 geplande Amerikaanse raketschild boven Tsjechië en Polen (DT, 21.08.07). Als reactie dreigen ze dan met de opzegging van ontwapeningsakkoorden (DM,17.02.07) , vage «veiligheidsmaatregelen» (DT,21.08.07) of met een nieuwe nucleaire intercontinentale raket, waar geen schild tegen opgewassen is (DM,06.06.07). De Amerikanen doen niet onder en blijven nieuwe wapens bedenken, die netter overkomen dan de atoombom, maar die op 2 km afstand ondraaglijke pijn, stress, paniek en onherstelbare zenuwschade veroorzaken, zonder dat er kogels of bloed bij te pas komen.
De historiografen pikken graag in op de nieuwe gegevens, voor zover ze al beschikbaar waren op het moment van de oorspronkelijke publicatie van onderstaande boeken (2005 en 2004).
John Lewis Gaddis (1 + 2) is hoogleraar aan de universiteit van Yale. Hij draagt zijn zevende boek over dit onderwerp op aan zijn pas overleden landgenoot George Kennan (1904-2005, 101 jaar dus), de ontwerper van de containment policy (1947). In de Nederlandse vertaling is deze opdracht eigenaardig genoeg weggelaten. Dat geeft de indruk dat de vertaler Kennan minder in zijn hart draagt dan de auteur.
Gaddis constateert bij zijn studenten dat de K.O. voor hen iets is uit het verre verleden en dat ze niet snappen waarom men toen zo bang was van de Sovjet-Unie, die achteraf gezien zwak en vergankelijk bleek te zijn.
Gaddis overloopt de hoogtepunten, legt oorzakelijke verbanden, beklemtoont het aspect angst en de pactomania die eruit voort vloeide: de bezetenheid om zich te beveiligen tegen de andere partij, door middel van bufferstaten en wereldwijde pacten; zie de (verwarrende) kaart op resp. p.96-97 (Engelse editie) en 124-125 (vertaling).
Gaddis wijst ook op toevallige factoren, zoals de fatale toestemming die Stalin gaf aan Kim Il Song om binnen te vallen in Zuid-Korea, in de mening dat de VSA niet van plan waren om het te helpen (p.41-45 / 60 – 64) of de overtuiging van Stalin dat de kapitalistische concurrentie ervoor zou zorgen dat zijn westerse rivalen en m.n. Engeland en Frankrijk geen hecht blok zouden blijven vormen.
Stalin hoopte ook dat het voorbeeld van de DDR de West-Duitsers zou aanzetten tot de door Marx voorspelde communistische revolutie. Het omgekeerde gebeurde: de bevolking van de DDR wenste wat de BRD had.
De Britten en de Fransen faalden in de Suez-crisis, door het onverwachte verzet van Eisenhower.
Chroesjtsjov overschatte de «militaire superioriteit» van de Russische kernwapens (p.70 / 95). De Amerikanen hadden dank zij spionagevliegtuigen snel door dat de SU slechts zes lanceerinstallaties bezat voor intercontinentale raketten en dat Chroesjtsjov bij een aanval maar zes raketten kon verzenden en pas 20 uur later weer zes. Gaddis vermeldt niet dat de Amerikanen verzuimden om met deze gegevens de angst in eigen land en in het Westen te temperen. Kennedy had zijn verkiezing o.m. te danken aan zijn belofte het (niet-bestaande) raketten-onevenwicht ongedaan te maken (p.73 / 98).
De Amerikanen vergisten zich het ergst in de slagkracht van Noord-Vietnam en van de Vietcong. Een militair conflict leek het dichtst bij tijdens de Cuba-crisis. Dat wisten we. Gaddis signaleert nog een minder bekend moment: 1983! Het Kremlin raakte in paniek door een abnormaal grote NAVO oefening. De Amerikaanse diplomatie moest de brand snel blussen (227-228 / 282–284).
Het boeiendste hoofdstuk is dat over de actors/acteurs of hoofdrolspelers (195-236 / 244–294). Gaddis tekent schitterende portretten van Reagan en paus Johannes Paulus II, twee personen voor wie hij de grootste bewondering heeft, in mindere mate van Lech Walesa, Thatcher, Gorbatsjov en Deng. Helaas vergeet hij Willy Brandt (Ostpolitik), Henry Kissinger (architect van de détente en van de opening naar China), en zowat alle Aziaten, Afrikanen en Latijns-Amerikanen. Voor deze drie werelddelen is het boek blijkbaar niet bestemd. Zijn oordeel over Nixon en Kissinger kan nu nog wat bijgeschaafd worden met de nieuwe, kritische monografie van Robert Dallek (3).
Gaddis besluit met de woorden van Gorbatsjov aan Bush senior, dat de K.O. eindigde dank zij gewone mensen: de Hongaren die hun prikkeldraad doorknipten, de Polen die Solidarniteit aan de macht brachten, de Oost-Duitsers die in Hongarije op vakantie gingen om te ontsnappen en die in eigen land een muur openbraken, iets wat 28 jaar lang ondenkbaar leek, arbeiders die ondervonden dat het communisme zijn belofte van een beter leven niet waar maakte, paus Johannes Paulus II die zonder divisies sterker bleek te zijn dan de opvolgers van Stalin.
Zijn boek is in de eerste plaats bedoeld voor een nieuwe generatie lezers, voor wie de K.O. nooit tot hun leefwereld heeft behoord. Gaddis is ervan overtuigd dat de wereld erop vooruit is gegaan omdat het conflict grotendeels koud, dus bijna geweldloos is verlopen, omdat de K.O. een einde heeft gemaakt aan de opvatting dat alleen legers een overwinning kunnen behalen en omdat het Westen als winnaar uit de strijd is gekomen, wat voor hem een bewijs is dat uiteindelijk alleen de democratie kan overleven.
Als dit laatste klopt, moeten er nog veel autoritaire regimes verdwijnen. En als men landen zoals Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne, Kazachstan, (China) enz. bekijkt, kan men zich ook afvragen wat het meest doorslaggevend was: de vraag naar meer inspraak of het verlangen naar meer welvaart. En we moeten Gaddis’ vreugde ook wat temperen wegens de nieuwe gevaren waarmee de wereld nu geconfronteerd wordt zoals het moeilijker te bestrijden terrorisme,al dan niet vanwege Islamitische fundamentalisten en de toenemende agressie tegen vreemdelingen in Rusland, Oostelijk Duitsland en elders.
Gaddis is niet blind voor de wrede nevenaspecten van de K.O., zoals de niet bestrafte moord op enkele miljoenen Cambodjanen door Pol Pot en zijn aanhangers. Een uitvoerigere lijst hiervan vindt men in «Le livre noir du communisme» (4) of bij Erik van Ree (5).
Gaddis hoort niet bij de traditionalisten of conformisten, die vooral in de jaren 1945 – 1965 de oorzaak voor de K.O. exclusief bij de expansiedrang van het communisme legden . Hij hoort evenmin bij de revisionisten van de jaren ’60 e.v., die alle onheil verklaarden vanuit het imperialistische en kapitalistische Westen. Gaddis hoort bij een derde groep, die zich kant tegen de revisionisten en die meent dat de repressieve overheersingdrang van de Sovjets sterker was dan hun zendingsdrang om het communisme overal te verspreiden.
Gaddis’ boek leest bijzonder vlot en aangenaam, het is nergens saai, getuigt van tamelijk grote feitenkennis, zin voor drama, stilistische trefzekerheid en inzicht in het tijdperk 1945 – 1991 en in de hoofdpersonages.
Voor wie het onderwerp kent, zitten de onthullingen meer in de details dan in belangrijke aspecten. Het mist soms structuur, het is minder grondig en minder up-to-date dan Fontaine, die de archieven van het voormalige Oostblok veel vaker citeert (6). De bladspiegel is monotoon, zowel in de stevig gekafte Engelse editie als in de al te sobere Nederlandse vertaling, waar de lezer in sommige zinnen zelf een ontbrekend woordje moet aanvullen. Die Nederlandse versie moet het stellen zonder harde kaft en vooral zonder de 16 pagina’s mooie en goed uitgekozen foto’s van de prominente dramatis personae en sleutelmomenten, die in de originele versie gelukkig wel staan (tussen p.178 en 179).Dit lijkt me toch wel een vergissing, die de uitgever in een volgende editie mag rechtzetten.
Beide uitgaven hebben gelukkig wel 8 kaarten, die weliswaar minder helder afgedrukt zijn dan die van Fontaine (6).
De doelgroep dan: niet de academici, wel een breder publiek.
Over naar de Franse specialist André FONTAINE (°1921; nr. 6). Terwijl Gaddis zijn verhaal begint in 1945, gaat Fontaine voor de beschrijving van zijn “3e wereldoorlog” terug tot het begin van de 20e eeuw en zelfs verder.
Zijn boek bestaat uit 3 grote delen, hier ietwat ongelukkig “aktes” genoemd:
I.”Zij of wij”: 1917 – 1953 (van de Russische Revolutie tot de dood van Stalin);
II. “Zij en wij”: 1953 – 1962 (van de dood van Stalin tot de Cubacrsis) ;
III. “Zij zonder ons”: 1962 – 1991 (van détente tot ineenstorting van het sovjetblok).
Hij begint met schitterende portretten van prominente personages: president Wilson, winnaar van de 1e W.O., maar mislukte in zijn poging om een rechtvaardige vrede en democratische wereldorde te vestigen; Lenin, die zijn pseudoniem ontleende aan de Lena-rivier in Siberië en Duitse, Russische, Kalmukse en joodse roots had; zijn opvolger Stalin; verder Hitler, Roosevelt, Churchill, Truman, Tito, Mao. Gorbatsjov staat hier niet bij, maar krijgt achteraan een warm applaus (443-444).
Vervolgens vergelijkt hij het messianisme van Amerika, zoals Alexis de Tocqueville het omschreef in 1835, met dat van het heilige tsaristische Rusland van de 16° tot 19° eeuw, met de aspiraties van Lenin en Trotski en met “het socialisme in één land” dat Stalin er tijdelijk van maakte. De zendingsdrang van beide grootmachten liep uit op een botsing.
De opkomst van het nazisme en de 2° W.O. krijgen eveneens hun plaats in de aanloop naar de K.O. De reünie van Churchill en Stalin in Moskou (1944) krijgt te weinig aandacht (72,97). Bij Jalta (76) poneert hij met klem dat Europa nog niet verdeeld werd: over Duitsland was nl. nog geen woord gezegd. Dat gebeurde pas in Potsdam.
Hij citeert ook Lord Ismay, chef-staf van Churchill en altijd sterk in kernachtige uitspraken: Jalta was gastronomisch aangenaam, sociaal geslaagd, militair nutteloos en politiek deprimerend (76). Stalin hield zich niet aan de akkoorden omtrent vrije regeringen in Roemenië, Bulgarije, Polen e.a. satellietstaten.
De atoombom, waar Stalin al in 1942 iets van wist via zijn spionnen Klaus Fuchs, Donald McLean, John Cairncross (66) en in 1945 veel meer via Fermi en Oppenheimer, die het bezit van de bom verklapten aan spionnen van Stalin (83), neutraliseerde de potentiële dreiging van Stalin om ook West-Europa erbij te nemen (82). Hij had er wel van gedroomd om tot Parijs op te rukken, naar het voorbeeld van Alexander I, die Napoleon uit Rusland had verdreven. Stalin verklapte dit in Potsdam en herhaalde het in 1947 tegen PCF-leider Thorez (92). En volgens Djilas speelde hij in 1946 nog met het idee heel het vroegere Derde Rijk in te nemen (98).
Voor Fontaine vormen het vijanddenken van Potsdam en de bom op Hiroshima het tijdstip van het uitbreken van de K.O.(84).
De eerste krachtmeting vond plaats in Iran, waar Stalin moest afdruipen. Later volgden Griekenland, het Marshallplan, Praag en vele andere. Bij Praag citeert Fontaine de brief van Masaryk aan Stalin, die pas in 1991 uit de archieven werd gehaald en die op zelfmoord wijst (106). Gaddis kent deze brief duidelijk nog niet, want hij schrijft
(33 / 49): whether he jumped or was pushed, has never been established:
of hij gesprongen is dan wel geduwd, is nooit vastgesteld.
Na zijn succes in Praag, hoopte Stalin ook in Helsinki een communistische regering te installeren, maar dit mislukte(107).Ook Joegoslavië ontsnapte aan zijn controle en de blokkade van Berlijn werd een flop(114). Volgens Fontaine gaf Stalin ze op, omdat de VSA, Engeland en Frankrijk voor het eerst de strategie van de afschrikking (met kernbommen) toepasten (114-115).
Berlijn bleef voor de Russen tot 1961 een bron van zorg, omdat dit de enige opening in het IJzeren Gordijn was en er dagelijks mensen van Oost naar West vertrokken (115).Kort na de blade, ontstonden zowel de BRD als de DDR, allebei onder streng buitenlands toezicht. Adenauer wordt door Fontaine niet mooi voorgesteld: “een 73-jarige, die met zijn tot spleetjes geknepen ogen in een uitdrukkingsloos gezicht iets weg had van een Indiaan en die zowel een nieuw Sovjet-Duits als Sovjet-Frans pact wou voorkomen”(116).
De oprichting van de NAVO is voor Fontaine de bezegeling van de scheuring van Europa.
Maar de K.O. beperkte zich niet tot Europa: in China kwam Mao aan de macht en in Korea brak een echte oorlog uit. Beide gebeurtenissen en de eerste Russische atoomproef van 1949 zorgden voor een schok in het Westen en voor veel angst.
Fontaine verwijt de Amerikanen (124) dat ze door onverstandige uitspraken zowel de oorlog in Korea als later de Berlijnse Muur en de Iraakse invasie in Koeweit in de hand gewerkt hebben.
De actieve betrokkenheid van Stalin in de Koreaanse oorlog bewijst de auteur op basis van archieven die Jeltsin in 1994 aan de Zuid-Koreaanse regering overhandigde (125-130). Ook voor dit archiefstuk vinden we geen vermelding bij Gaddis (41-42/60-61).
Stalin liet zijn goedkeuring afhangen van die van Mao, aldus Chroesjtsjov in zijn Memoires (1971) en Chinese historici in 1977, die er nog aan toevoegen dat Stalin een paar maanden eerder geweigerd had om Mao 200 bemande vliegtuigen te bezorgen om Taiwan te veroveren (126). Fontaine staaft de betrokkenheid van Mao met een Russisch archiefstuk, dat in 1995 bovengehaald werd (128-129/472).
Hij voegt er nog aan toe dat de Britse regering van Attlee, de enige Westerse die Mao al erkend had en hem wou toelaten tot de UNO, Mao informeerde over het plan van MacArthur om de bruggen over de Yalu en voor China onmisbare stuwdammen te vernietigen met 90 vliegende forten(129).Een maand later, op 26 december 1950, deed de generaal het meest extreme voorstel uit heel de K.O.: 30 tot 50 atoombommen op Mantsjoerije werpen, Tsjang Kai-sjek met zijn leger terug naar China halen en “na de Chinese nederlaag” een barrage van radioactief kobalt langs de Yalu optrekken (130).
Truman ontsloeg de populaire legeraanvoerder op 11 april 1951.
De oorlog eindigde met een terugkeer naar de status quo ante , behalve de verovering van Tibet door China in okt. 1950: dat is altijd zo gebleven.
De schrijver spreekt ook even over de Europese eenmaking: de gedachte rijpte tijdens de 2° W.O. en de K.O., maar Adenauer had al in 1924 voorgesteld om de Franse en Duitse kolen- en staalreserves samen te beheren om oorlog te voorkomen. Dit voorstel herhaalde hij in 1949 aan Schuman, die in 1950 samen met Monnet met de eer van dit idee de geschiedenis in ging(135).
Deel II gaat van Stalins dood tot de Cubacrisis (1953-1962). Het is langdradiger en minder boeiend dan deel I. De K.O. werd een mondiaal conflict met de oorlogen in Korea en Indochina, de dekolonisatie, de beweging van Niet-gebonden landen en de Cubacrisis. Chroesjtsjov was in deze periode de hoofdrolspeler. Fontaine portretteert achtereenvolgens Chroesjtsjov, Eisenhower, Kennedy, De Gaule, Nehru, Nasser, N’Krumah, Castro , Che Guevara en de overige opvolgers van Stalin. Als reden voor de liquidatie van Beria geeft hij op dat deze geen nut zag in de DDR, voor een herenigd Duitsland was en in conflict kwam met maarschalk Zjoekov. Deze arresteerde hem op 26 juni 1953 en op 24 december werd hij al terechtgesteld. Volgens zijn zoon Sergo Beria was hij al vermoord op 26 juni (157 – 160).
Veel aandacht gaat naar Indochina, want een Franse ex-kolonie. Bij de hereniging van Oostenrijk in 1955 vraagt Molotov garanties om een nieuwe Anschluss te voorkomen en stelt hij nogmaals voor om de Westelijke delen van Duitsland ook één en neutraal te maken, dus geen NAVO-lid en zonder de DDR (177). Dit ging dus niet door.
1956 dan. Chroesjtsjovs geheim rapport lekt snel uit, eerst in Joegoslavië, dan op grotere schaal in Polen, tenslotte in The New York Times en Le Monde, die het in juni integraal afdrukken (183). Sartre vond het rapport “de grootst mogelijke fout”, omdat het de massa confronteerde met een waarheid waarop ze nog niet was voorbereid (183). Fontaine geeft hem gelijk. Vreemd.
De Poolse opstand bleef binnen de perken, de Hongaarse liep uit op een bloedbad. Bij hun held Imre Nagy wordt niet verteld of hij de Imre Nagy is die in 1918 tot de huurmoordenaars van de tsarenfamilie behoorde, zoals Elisabeth Heresch beweert in haar boek “Verraad, lafheid en bedrog. Leven en de dood van de laatste tsaar(1993).
Uit de documenten die Jeltsin in 1992 overhandigde aan de Hongaarse regering, blijkt dat Chroesjtsjov heel lang geaarzeld heeft om de opstand neer te slaan en dat … Tito, Mao, Molotov, Thorez (PCF) en Togliatti(PCI) hem overgehaald hebben. Deze lieden waren Stalinist gebleven en vonden dat er geen sprake kon zijn van politiek pluralisme, meer partijen dan enkel de CPH en evenmin van neutraliteit. Gaddis lijkt deze archiefstukken niet te kennen, maar beklemtoont ook de doorslaggevende rol van Mao bij de repressie van de opstand (109 / 140).
Chroesjtsjov maakte dan handig gebruik van de Frans-Britse aanvallen op Egyptische vliegvelden om zijn tanks in Boedapest te rechtvaardigen. Nagy en Maleter werden in 1958 door de Russen geëxecuteerd, met goedkeuring van de communistische leiders, met Mao voorop en enkel Gomulka uitgezonderd.
De Suez-crisis zorgde wel voor een eerste crisis in het Westers bondgenootschap en voor een langdurige vertrouwensbreuk tussen de VSA en Frankrijk. Fontaine grijpt ze ietwat verrassend aan om heel het ontstaan van Israël vanaf 1915 en de affaire Mossadeq uit te leggen (193 – 200).
Na de wrijvingen in het Westers kamp, kwamen er ook aan de oppervlakte tussen Moskou en Beijing, maar het succes van de Spoetnik (1957) zorgt ervoor dat Mao de leiding nog even over liet aan Chroesjtsjov. Vanaf 1960 verzette Mao zich openlijk tegen de vreedzame co-existentie. Chroesjtsjov reageerde in juli 1960 met het weghalen van al de 1390 technici en
de technische apparatuur uit China. Enkel Albanië bleef trouw aan Mao.
Onderhuidse spanningen waren er al veel langer. Gaddis (109 / 141) laat Mao’s tolk Shi She vertellen dat Mao niet bedroefd was toen hij de dood van Stalin vernam. Hun verstandhouding was altijd moeizaam geweest en Mao had altijd moeite gehad om Stalin boven hem te aanvaarden.
De Berlijnse Muur leidde in augustus 1961 niet tot een echte crisis, de Cubaanse raketten en Vietnam wel. De Russische bronnen over Cuba werden in 1997 vrijgegeven, de Cubaanse nog maar bij mondjesmaat.
Blijkbaar was Kennedy zelf wel geneigd om de Amerikaanse raketten uit Turkije weg te halen en Guantánamo te ontruimen, maar hij werd teruggefloten door zijn medewerkers. Zijn bemoeienis met Vietnam (van 773 naar 16500 Amerikaanse soldaten) liep faliekant uit, mede omdat de brave, katholieke Diem in het Zuiden heel weinig aanhang had bij de boeddhistische meerderheid.
Deel III overloopt de periode van de détente tot de ineenstorting van het sovjetblok (1962 – 1991). Vanaf 1963 kwamen beperkte ontwapeningsakkoorden tot stand, de kloof tussen China en de SU werd dieper, Amerikanen en Chinezen verzoenden zich met elkaar (1972), een Poolse paus (1978) en Gorbatsjov (1985) gaven de Oost-Europeanen weer hoop.
Er waren ook pijnlijke momenten van afkoeling: Praag 1968, de Jom-Kippoer-oorlog, Vietnam en de Portugese kolonies (met Cubanen in Angola), Chili (coup van Pinochet en zelfmoord van Allende), Afghanistan 1979, Polen 1981, waar de paus zich in de strijd mengde.
Bij de Culturele Revolutie (1966 – 1976) merkt de auteur op: we staan versteld over de betovering die deze dwaasheid op zoveel linkse Europeanen maakte. Bij de Zesdaagse oorlog vernemen we dat Kosygin dreigde met militaire interventie en dat Johnson daarop aan Israël vroeg om zijn opmars te staken.
De crisis in Tsjecho-Slowakije wordt in detail geanalyseerd, met de verschillende motieven van de invallers: SU, DDR, Polen, Hongarije, Bulgarije en met de leugens die de SU in het Westen liet verspreiden. Het krachtigste protest kwam van de Spaanse CP. Fontaine stelt dat deze invasie een ergere ramp was voor het internationale communisme dan de invasie in Hongarije in 1956 en dat ze leidde tot de verkiezingsoverwinning van Nixon in 1968.
Diezelfde Nixon stuurde in juli 1971 Kissinger in het geheim naar China, hij liet in oktober 1971 het Amerikaanse veto tegen de toetreding van China tot de UNO-veiligheidsraad vallen en trok zelf in februari 1972 naar Peking.
Fontaine noemt de strijd om de euroraketten de allerlaatste slag van de Koude Oorlog.
Reagan (1981-1989) en Deng Xiao Ping (1977-1990) krijgen van hem de hoogste podiumplaatsen, de laatste dus ondanks de onderdrukking van de lente op het Tien-an-Men-plein.
Gorbatsjov had er van mij ook bij mogen staan. Hij liet meer vrijheid toe in Polen en in heel Oost-Europa; toen de DDR hem erop wees dat de Hongaren de prikkeldraad weghaalden aan de grens met Oostenrijk, antwoordde hij dat zij daarover beslisten; hij liet toe dat de Muur omvergehaald werd en bracht Thatcher en Mitterrand in grote onzekerheid. Hij onderging waardig zijn gedwongen aftreden. Zijn diepe menselijkheid was een ketterse deugd in de Sovjet-Unie.
Fontaine besluit dat de Koude Oorlog inderdaad wereldomvattend was, gelukkig koud is gebleven, volledig gewonnen is door de VSA, maar dat deze er niet in geslaagd zijn de vrede te winnen.
Enkele opmerkingen: de bladspiegel is overladen en dus vermoeiend; foto’s ontbreken; een kaart van de Koreaanse oorlog ontbreekt; een lijstje van de 10 kaarten ontbreekt: je moet ze dus zelf zoeken; er staan veel noten in, die reiken tot 2002, maar een aparte, overzichtelijke bibliografie ontbreekt; in het register staan helaas geen plaatsnamen zoals Jalta , Potsdam, Berlijn, Praag of gebeurtenissen zoals oprichting van de NAVO of Suezcrisis en evenmin begrippen zoals containment, SDI etc. ; bij veel dagen en maanden moet je zelf zoeken naar het jaartal; de rol van De Gaulle wordt hier breder uitgemeten dan in ieder niet-Frans boek over de K.O.; Fontaine had gerust iets meer dan drie keer (p. 213,248,260) mogen verwijzen naar gesprekken die hij persoonlijk voerde met hoofdpersonages; zoals bij Gaddis, komt Afrika ook hier maar beperkt aan bod: van Tsjombe lijkt hij niet te weten dat hij in 1963 premier van Congo was (241,243) en hij lijkt niet te beseffen dat niet enkel in Angola en Mozambique, maar ook in Zuid-Afrika een sterke communistische partij bestond tijdens het blanke bewind (365 – 368). Hij stelt met klem dat de Cubaanse soldaten in Afrika een initiatief waren van Fidel Castro en geen gevolg van Sovjetdruk. En hij wijst ook op de rol van Frederik Willem de Klerk, die zelf het initiatief nam om de apartheid te ontmantelen.
Anderzijds voel je als lezer vanaf het begin dat deze man, die de K.O. vanaf 1947 voor Le Monde van dag tot dag volgde, menig hoofdrolspeler persoonlijk interviewde,vele brandhaarden zelf bezocht, in de jaren ’90 archieven mocht raadplegen, het tijdperk kende als geen ander,een visie heeft, inzicht en doorzicht in mensen en gebeurtenissen.
We hebben hier te maken met het (laatste ?) meesterwerk van een briljant en begenadigd historicus, die niet enkel een verslag schrijft van de K.O., maar ook van het door Amalrik al in 1970 voorspelde einde van de SU en in zekere zin van de 20° eeuw.
Dat de K.O. niet uitliep op een nucleaire catastrofe, is voor Fontaine de verdienste van Truman, die het atoombommenvoorstel van MacArthur afsloeg, van Stalin, die wist hoe ver hij kon gaan, van Kennedy en Chroesjtsjov die de Cubacrisis nog net konden temperen en beseften dat ze elkaar zouden vernietigen.
Net zoals voor Gaddis, is ook in zijn ogen de overwinning van Amerika totaal (446 – 447): het Sovjetsysteem zakte in elkaar, o.a. door de kloof tussen de bevoorrechte nomenclatura en de rode proletariërs, Oost-Europa werd lid van de NAVO, China is een dikke vriend van de VS en van de EU, alleen Noord-Korea handhaaft zich nog even als communistische dictatuur, maar dan ten koste van de bevolking die van honger sterft.
Bij de verklaring voor de implosie van de SU hoort m.i. ook het individuele verlangen naar meer vrijheid en naar veel meer welvaart en het centrifugaal nationalisme van vele volkeren in Oost-Europa en Azië, die wilden ontsnappen aan de beklemmende suprematie van Moskou.
Fontaine constateert wel dat de VS er nog lang niet in geslaagd zijn om de vrede te winnen in het Nabije Oosten. In Afghanistan en Irak lijkt dat einddoel ons steeds verder af.
De doelgroep van Fontaine is anders dan die van Gaddis: wie deze briljante en diepgravende studie leest, moet meer historische achtergrond bezitten en ook meer concentratie opbrengen.
Fontaine had zijn boek minder academisch en toegankelijker kunnen maken door meer anekdotes te vertellen over verschillende hoofdrolspelers die hij persoonlijk kende, maar dat is niet gebeurd.
Voor historici lijkt het ons een onmisbare bron van informatie, gekoppeld aan een bewonderenswaardig schrijf- en inlevingstalent.
Jef Abbeel
John Lewis Gaddis, The Cold War (London en Amsterdam 2006), Uitg. Penguin, 333 pp., geïll., ISBN 0–713–99912–8, £20 / €25,00
John Lewis Gaddis, De Koude Oorlog (Amsterdam en Antwerpen 2006), Uitg. Contact / VBKU, 416 pp., geïll., ISBN 90 254 2388 4, € 29,90
Robert Dallek, Nixon and Kissinger. Partners in Power (New York en London 2007), HarperCollins Publishers, 752 pp., ISBN 0 06 072230 4, $32,50
Stéphane Courtois, Nicolas Werth e.a., Le livre noir du communisme. Crimes, terreur, répression (Parijs 1997), Editions Robert Laffont, 846 pp. Geïll., ISBN 2 221 08204 4, €29,00
Erik van Ree, Wereldrevolutie. De communistische beweging van Marx tot Kim Jong Il (Amsterdam en Antwerpen 2006), Uitg. Mets & Schilt / Standaard, 512 pp., ISBN 978 90 533039 55, €39,90
De KoudeOorlog nog eens bekeken.
De Koude Oorlog is voorbij en dat is maar best ook. Het IJzeren Gordijn is omgedoopt in een 4.500 km lange, vreedzame wandel- en fietsroute van de noordelijke Barentsz-zee tot de Zwarte Zee (DM,24.09.05) en de minimale restanten van de Muur door Berlijn en van de 120 km buitenrand rond West-Berlijn dienen enkel nog als toeristische attractie en om het verleden levend te houden in het collectieve bewustzijn van de Europeanen.
Maar uit archieven van Polen, Warschaupact, DDR en Sovjet-Unie blijkt dat het gevaar meermaals heel dicht bij is geweest, b.v. in 1950, 1962 en zelfs nog 1979, toen het plan uitgewerkt werd waarin de Polen, Wit-Russen en Oekraïners met Sovjet-atoombommen achtereenvolgens Duitsland, Nederland en België zouden platwalsen. Het Warschaupact hield rekening met 2 miljoen doden, vnl. in Polen, door tegenaanvallen van de NAVO (DM, 26.11.05 en NRC, 14.08.06). De Britse regering was al in de jaren ’50 voorbereid op een kernoorlog: Burlington, een ondergrondse «Cold War City » van 97 ha met 100 km wegen, een eigen treinstation langs de spoorweg van Londen naar Bristol (in het westen) ,was voorzien van een eigen krachtcentrale en 100.000 straatlantaarns en moest dienen als veilig toevluchtsoord voor de koninklijke familie, de regering en enkele duizenden medewerkers (DM,09.11.05).
Nu en dan flakkert er nog een mini-Koude Oorlog op, wanneer de Russen eventjes dreigen met hun gaskraan of de Noordpool opeisen of duidelijk laten horen dat ze niet blij zijn met een EU of NAVO tot aan hun grenzen en zeker niet met het voor 2011-2012 geplande Amerikaanse raketschild boven Tsjechië en Polen (DT, 21.08.07). Als reactie dreigen ze dan met de opzegging van ontwapeningsakkoorden (DM,17.02.07) , vage «veiligheidsmaatregelen» (DT,21.08.07) of met een nieuwe nucleaire intercontinentale raket, waar geen schild tegen opgewassen is (DM,06.06.07). De Amerikanen doen niet onder en blijven nieuwe wapens bedenken, die netter overkomen dan de atoombom, maar die op 2 km afstand ondraaglijke pijn, stress, paniek en onherstelbare zenuwschade veroorzaken, zonder dat er kogels of bloed bij te pas komen.
De historiografen pikken graag in op de nieuwe gegevens, voor zover ze al beschikbaar waren op het moment van de oorspronkelijke publicatie van onderstaande boeken (2005 en 2004).
John Lewis Gaddis (1 + 2) is hoogleraar aan de universiteit van Yale. Hij draagt zijn zevende boek over dit onderwerp op aan zijn pas overleden landgenoot George Kennan (1904-2005, 101 jaar dus), de ontwerper van de containment policy (1947). In de Nederlandse vertaling is deze opdracht eigenaardig genoeg weggelaten. Dat geeft de indruk dat de vertaler Kennan minder in zijn hart draagt dan de auteur.
Gaddis constateert bij zijn studenten dat de K.O. voor hen iets is uit het verre verleden en dat ze niet snappen waarom men toen zo bang was van de Sovjet-Unie, die achteraf gezien zwak en vergankelijk bleek te zijn.
Gaddis overloopt de hoogtepunten, legt oorzakelijke verbanden, beklemtoont het aspect angst en de pactomania die eruit voort vloeide: de bezetenheid om zich te beveiligen tegen de andere partij, door middel van bufferstaten en wereldwijde pacten; zie de (verwarrende) kaart op resp. p.96-97 (Engelse editie) en 124-125 (vertaling).
Gaddis wijst ook op toevallige factoren, zoals de fatale toestemming die Stalin gaf aan Kim Il Song om binnen te vallen in Zuid-Korea, in de mening dat de VSA niet van plan waren om het te helpen (p.41-45 / 60 – 64) of de overtuiging van Stalin dat de kapitalistische concurrentie ervoor zou zorgen dat zijn westerse rivalen en m.n. Engeland en Frankrijk geen hecht blok zouden blijven vormen.
Stalin hoopte ook dat het voorbeeld van de DDR de West-Duitsers zou aanzetten tot de door Marx voorspelde communistische revolutie. Het omgekeerde gebeurde: de bevolking van de DDR wenste wat de BRD had.
De Britten en de Fransen faalden in de Suez-crisis, door het onverwachte verzet van Eisenhower.
Chroesjtsjov overschatte de «militaire superioriteit» van de Russische kernwapens (p.70 / 95). De Amerikanen hadden dank zij spionagevliegtuigen snel door dat de SU slechts zes lanceerinstallaties bezat voor intercontinentale raketten en dat Chroesjtsjov bij een aanval maar zes raketten kon verzenden en pas 20 uur later weer zes. Gaddis vermeldt niet dat de Amerikanen verzuimden om met deze gegevens de angst in eigen land en in het Westen te temperen. Kennedy had zijn verkiezing o.m. te danken aan zijn belofte het (niet-bestaande) raketten-onevenwicht ongedaan te maken (p.73 / 98).
De Amerikanen vergisten zich het ergst in de slagkracht van Noord-Vietnam en van de Vietcong. Een militair conflict leek het dichtst bij tijdens de Cuba-crisis. Dat wisten we. Gaddis signaleert nog een minder bekend moment: 1983! Het Kremlin raakte in paniek door een abnormaal grote NAVO oefening. De Amerikaanse diplomatie moest de brand snel blussen (227-228 / 282–284).
Het boeiendste hoofdstuk is dat over de actors/acteurs of hoofdrolspelers (195-236 / 244–294). Gaddis tekent schitterende portretten van Reagan en paus Johannes Paulus II, twee personen voor wie hij de grootste bewondering heeft, in mindere mate van Lech Walesa, Thatcher, Gorbatsjov en Deng. Helaas vergeet hij Willy Brandt (Ostpolitik), Henry Kissinger (architect van de détente en van de opening naar China), en zowat alle Aziaten, Afrikanen en Latijns-Amerikanen. Voor deze drie werelddelen is het boek blijkbaar niet bestemd. Zijn oordeel over Nixon en Kissinger kan nu nog wat bijgeschaafd worden met de nieuwe, kritische monografie van Robert Dallek (3).
Gaddis besluit met de woorden van Gorbatsjov aan Bush senior, dat de K.O. eindigde dank zij gewone mensen: de Hongaren die hun prikkeldraad doorknipten, de Polen die Solidarniteit aan de macht brachten, de Oost-Duitsers die in Hongarije op vakantie gingen om te ontsnappen en die in eigen land een muur openbraken, iets wat 28 jaar lang ondenkbaar leek, arbeiders die ondervonden dat het communisme zijn belofte van een beter leven niet waar maakte, paus Johannes Paulus II die zonder divisies sterker bleek te zijn dan de opvolgers van Stalin.
Zijn boek is in de eerste plaats bedoeld voor een nieuwe generatie lezers, voor wie de K.O. nooit tot hun leefwereld heeft behoord. Gaddis is ervan overtuigd dat de wereld erop vooruit is gegaan omdat het conflict grotendeels koud, dus bijna geweldloos is verlopen, omdat de K.O. een einde heeft gemaakt aan de opvatting dat alleen legers een overwinning kunnen behalen en omdat het Westen als winnaar uit de strijd is gekomen, wat voor hem een bewijs is dat uiteindelijk alleen de democratie kan overleven.
Als dit laatste klopt, moeten er nog veel autoritaire regimes verdwijnen. En als men landen zoals Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne, Kazachstan, (China) enz. bekijkt, kan men zich ook afvragen wat het meest doorslaggevend was: de vraag naar meer inspraak of het verlangen naar meer welvaart. En we moeten Gaddis’ vreugde ook wat temperen wegens de nieuwe gevaren waarmee de wereld nu geconfronteerd wordt zoals het moeilijker te bestrijden terrorisme,al dan niet vanwege Islamitische fundamentalisten en de toenemende agressie tegen vreemdelingen in Rusland, Oostelijk Duitsland en elders.
Gaddis is niet blind voor de wrede nevenaspecten van de K.O., zoals de niet bestrafte moord op enkele miljoenen Cambodjanen door Pol Pot en zijn aanhangers. Een uitvoerigere lijst hiervan vindt men in «Le livre noir du communisme» (4) of bij Erik van Ree (5).
Gaddis hoort niet bij de traditionalisten of conformisten, die vooral in de jaren 1945 – 1965 de oorzaak voor de K.O. exclusief bij de expansiedrang van het communisme legden . Hij hoort evenmin bij de revisionisten van de jaren ’60 e.v., die alle onheil verklaarden vanuit het imperialistische en kapitalistische Westen. Gaddis hoort bij een derde groep, die zich kant tegen de revisionisten en die meent dat de repressieve overheersingdrang van de Sovjets sterker was dan hun zendingsdrang om het communisme overal te verspreiden.
Gaddis’ boek leest bijzonder vlot en aangenaam, het is nergens saai, getuigt van tamelijk grote feitenkennis, zin voor drama, stilistische trefzekerheid en inzicht in het tijdperk 1945 – 1991 en in de hoofdpersonages.
Voor wie het onderwerp kent, zitten de onthullingen meer in de details dan in belangrijke aspecten. Het mist soms structuur, het is minder grondig en minder up-to-date dan Fontaine, die de archieven van het voormalige Oostblok veel vaker citeert (6). De bladspiegel is monotoon, zowel in de stevig gekafte Engelse editie als in de al te sobere Nederlandse vertaling, waar de lezer in sommige zinnen zelf een ontbrekend woordje moet aanvullen. Die Nederlandse versie moet het stellen zonder harde kaft en vooral zonder de 16 pagina’s mooie en goed uitgekozen foto’s van de prominente dramatis personae en sleutelmomenten, die in de originele versie gelukkig wel staan (tussen p.178 en 179).Dit lijkt me toch wel een vergissing, die de uitgever in een volgende editie mag rechtzetten.
Beide uitgaven hebben gelukkig wel 8 kaarten, die weliswaar minder helder afgedrukt zijn dan die van Fontaine (6).
De doelgroep dan: niet de academici, wel een breder publiek.
Over naar de Franse specialist André FONTAINE (°1921; nr. 6). Terwijl Gaddis zijn verhaal begint in 1945, gaat Fontaine voor de beschrijving van zijn “3e wereldoorlog” terug tot het begin van de 20e eeuw en zelfs verder.
Zijn boek bestaat uit 3 grote delen, hier ietwat ongelukkig “aktes” genoemd:
I.”Zij of wij”: 1917 – 1953 (van de Russische Revolutie tot de dood van Stalin);
II. “Zij en wij”: 1953 – 1962 (van de dood van Stalin tot de Cubacrsis) ;
III. “Zij zonder ons”: 1962 – 1991 (van détente tot ineenstorting van het sovjetblok).
Hij begint met schitterende portretten van prominente personages: president Wilson, winnaar van de 1e W.O., maar mislukte in zijn poging om een rechtvaardige vrede en democratische wereldorde te vestigen; Lenin, die zijn pseudoniem ontleende aan de Lena-rivier in Siberië en Duitse, Russische, Kalmukse en joodse roots had; zijn opvolger Stalin; verder Hitler, Roosevelt, Churchill, Truman, Tito, Mao. Gorbatsjov staat hier niet bij, maar krijgt achteraan een warm applaus (443-444).
Vervolgens vergelijkt hij het messianisme van Amerika, zoals Alexis de Tocqueville het omschreef in 1835, met dat van het heilige tsaristische Rusland van de 16° tot 19° eeuw, met de aspiraties van Lenin en Trotski en met “het socialisme in één land” dat Stalin er tijdelijk van maakte. De zendingsdrang van beide grootmachten liep uit op een botsing.
De opkomst van het nazisme en de 2° W.O. krijgen eveneens hun plaats in de aanloop naar de K.O. De reünie van Churchill en Stalin in Moskou (1944) krijgt te weinig aandacht (72,97). Bij Jalta (76) poneert hij met klem dat Europa nog niet verdeeld werd: over Duitsland was nl. nog geen woord gezegd. Dat gebeurde pas in Potsdam.
Hij citeert ook Lord Ismay, chef-staf van Churchill en altijd sterk in kernachtige uitspraken: Jalta was gastronomisch aangenaam, sociaal geslaagd, militair nutteloos en politiek deprimerend (76). Stalin hield zich niet aan de akkoorden omtrent vrije regeringen in Roemenië, Bulgarije, Polen e.a. satellietstaten.
De atoombom, waar Stalin al in 1942 iets van wist via zijn spionnen Klaus Fuchs, Donald McLean, John Cairncross (66) en in 1945 veel meer via Fermi en Oppenheimer, die het bezit van de bom verklapten aan spionnen van Stalin (83), neutraliseerde de potentiële dreiging van Stalin om ook West-Europa erbij te nemen (82). Hij had er wel van gedroomd om tot Parijs op te rukken, naar het voorbeeld van Alexander I, die Napoleon uit Rusland had verdreven. Stalin verklapte dit in Potsdam en herhaalde het in 1947 tegen PCF-leider Thorez (92). En volgens Djilas speelde hij in 1946 nog met het idee heel het vroegere Derde Rijk in te nemen (98).
Voor Fontaine vormen het vijanddenken van Potsdam en de bom op Hiroshima het tijdstip van het uitbreken van de K.O.(84).
De eerste krachtmeting vond plaats in Iran, waar Stalin moest afdruipen. Later volgden Griekenland, het Marshallplan, Praag en vele andere. Bij Praag citeert Fontaine de brief van Masaryk aan Stalin, die pas in 1991 uit de archieven werd gehaald en die op zelfmoord wijst (106). Gaddis kent deze brief duidelijk nog niet, want hij schrijft
(33 / 49): whether he jumped or was pushed, has never been established:
of hij gesprongen is dan wel geduwd, is nooit vastgesteld.
Na zijn succes in Praag, hoopte Stalin ook in Helsinki een communistische regering te installeren, maar dit mislukte(107).Ook Joegoslavië ontsnapte aan zijn controle en de blokkade van Berlijn werd een flop(114). Volgens Fontaine gaf Stalin ze op, omdat de VSA, Engeland en Frankrijk voor het eerst de strategie van de afschrikking (met kernbommen) toepasten (114-115).
Berlijn bleef voor de Russen tot 1961 een bron van zorg, omdat dit de enige opening in het IJzeren Gordijn was en er dagelijks mensen van Oost naar West vertrokken (115).Kort na de blade, ontstonden zowel de BRD als de DDR, allebei onder streng buitenlands toezicht. Adenauer wordt door Fontaine niet mooi voorgesteld: “een 73-jarige, die met zijn tot spleetjes geknepen ogen in een uitdrukkingsloos gezicht iets weg had van een Indiaan en die zowel een nieuw Sovjet-Duits als Sovjet-Frans pact wou voorkomen”(116).
De oprichting van de NAVO is voor Fontaine de bezegeling van de scheuring van Europa.
Maar de K.O. beperkte zich niet tot Europa: in China kwam Mao aan de macht en in Korea brak een echte oorlog uit. Beide gebeurtenissen en de eerste Russische atoomproef van 1949 zorgden voor een schok in het Westen en voor veel angst.
Fontaine verwijt de Amerikanen (124) dat ze door onverstandige uitspraken zowel de oorlog in Korea als later de Berlijnse Muur en de Iraakse invasie in Koeweit in de hand gewerkt hebben.
De actieve betrokkenheid van Stalin in de Koreaanse oorlog bewijst de auteur op basis van archieven die Jeltsin in 1994 aan de Zuid-Koreaanse regering overhandigde (125-130). Ook voor dit archiefstuk vinden we geen vermelding bij Gaddis (41-42/60-61).
Stalin liet zijn goedkeuring afhangen van die van Mao, aldus Chroesjtsjov in zijn Memoires (1971) en Chinese historici in 1977, die er nog aan toevoegen dat Stalin een paar maanden eerder geweigerd had om Mao 200 bemande vliegtuigen te bezorgen om Taiwan te veroveren (126). Fontaine staaft de betrokkenheid van Mao met een Russisch archiefstuk, dat in 1995 bovengehaald werd (128-129/472).
Hij voegt er nog aan toe dat de Britse regering van Attlee, de enige Westerse die Mao al erkend had en hem wou toelaten tot de UNO, Mao informeerde over het plan van MacArthur om de bruggen over de Yalu en voor China onmisbare stuwdammen te vernietigen met 90 vliegende forten(129).Een maand later, op 26 december 1950, deed de generaal het meest extreme voorstel uit heel de K.O.: 30 tot 50 atoombommen op Mantsjoerije werpen, Tsjang Kai-sjek met zijn leger terug naar China halen en “na de Chinese nederlaag” een barrage van radioactief kobalt langs de Yalu optrekken (130).
Truman ontsloeg de populaire legeraanvoerder op 11 april 1951.
De oorlog eindigde met een terugkeer naar de status quo ante , behalve de verovering van Tibet door China in okt. 1950: dat is altijd zo gebleven.
De schrijver spreekt ook even over de Europese eenmaking: de gedachte rijpte tijdens de 2° W.O. en de K.O., maar Adenauer had al in 1924 voorgesteld om de Franse en Duitse kolen- en staalreserves samen te beheren om oorlog te voorkomen. Dit voorstel herhaalde hij in 1949 aan Schuman, die in 1950 samen met Monnet met de eer van dit idee de geschiedenis in ging(135).
Deel II gaat van Stalins dood tot de Cubacrisis (1953-1962). Het is langdradiger en minder boeiend dan deel I. De K.O. werd een mondiaal conflict met de oorlogen in Korea en Indochina, de dekolonisatie, de beweging van Niet-gebonden landen en de Cubacrisis. Chroesjtsjov was in deze periode de hoofdrolspeler. Fontaine portretteert achtereenvolgens Chroesjtsjov, Eisenhower, Kennedy, De Gaule, Nehru, Nasser, N’Krumah, Castro , Che Guevara en de overige opvolgers van Stalin. Als reden voor de liquidatie van Beria geeft hij op dat deze geen nut zag in de DDR, voor een herenigd Duitsland was en in conflict kwam met maarschalk Zjoekov. Deze arresteerde hem op 26 juni 1953 en op 24 december werd hij al terechtgesteld. Volgens zijn zoon Sergo Beria was hij al vermoord op 26 juni (157 – 160).
Veel aandacht gaat naar Indochina, want een Franse ex-kolonie. Bij de hereniging van Oostenrijk in 1955 vraagt Molotov garanties om een nieuwe Anschluss te voorkomen en stelt hij nogmaals voor om de Westelijke delen van Duitsland ook één en neutraal te maken, dus geen NAVO-lid en zonder de DDR (177). Dit ging dus niet door.
1956 dan. Chroesjtsjovs geheim rapport lekt snel uit, eerst in Joegoslavië, dan op grotere schaal in Polen, tenslotte in The New York Times en Le Monde, die het in juni integraal afdrukken (183). Sartre vond het rapport “de grootst mogelijke fout”, omdat het de massa confronteerde met een waarheid waarop ze nog niet was voorbereid (183). Fontaine geeft hem gelijk. Vreemd.
De Poolse opstand bleef binnen de perken, de Hongaarse liep uit op een bloedbad. Bij hun held Imre Nagy wordt niet verteld of hij de Imre Nagy is die in 1918 tot de huurmoordenaars van de tsarenfamilie behoorde, zoals Elisabeth Heresch beweert in haar boek “Verraad, lafheid en bedrog. Leven en de dood van de laatste tsaar(1993).
Uit de documenten die Jeltsin in 1992 overhandigde aan de Hongaarse regering, blijkt dat Chroesjtsjov heel lang geaarzeld heeft om de opstand neer te slaan en dat … Tito, Mao, Molotov, Thorez (PCF) en Togliatti(PCI) hem overgehaald hebben. Deze lieden waren Stalinist gebleven en vonden dat er geen sprake kon zijn van politiek pluralisme, meer partijen dan enkel de CPH en evenmin van neutraliteit. Gaddis lijkt deze archiefstukken niet te kennen, maar beklemtoont ook de doorslaggevende rol van Mao bij de repressie van de opstand (109 / 140).
Chroesjtsjov maakte dan handig gebruik van de Frans-Britse aanvallen op Egyptische vliegvelden om zijn tanks in Boedapest te rechtvaardigen. Nagy en Maleter werden in 1958 door de Russen geëxecuteerd, met goedkeuring van de communistische leiders, met Mao voorop en enkel Gomulka uitgezonderd.
De Suez-crisis zorgde wel voor een eerste crisis in het Westers bondgenootschap en voor een langdurige vertrouwensbreuk tussen de VSA en Frankrijk. Fontaine grijpt ze ietwat verrassend aan om heel het ontstaan van Israël vanaf 1915 en de affaire Mossadeq uit te leggen (193 – 200).
Na de wrijvingen in het Westers kamp, kwamen er ook aan de oppervlakte tussen Moskou en Beijing, maar het succes van de Spoetnik (1957) zorgt ervoor dat Mao de leiding nog even over liet aan Chroesjtsjov. Vanaf 1960 verzette Mao zich openlijk tegen de vreedzame co-existentie. Chroesjtsjov reageerde in juli 1960 met het weghalen van al de 1390 technici en
de technische apparatuur uit China. Enkel Albanië bleef trouw aan Mao.
Onderhuidse spanningen waren er al veel langer. Gaddis (109 / 141) laat Mao’s tolk Shi She vertellen dat Mao niet bedroefd was toen hij de dood van Stalin vernam. Hun verstandhouding was altijd moeizaam geweest en Mao had altijd moeite gehad om Stalin boven hem te aanvaarden.
De Berlijnse Muur leidde in augustus 1961 niet tot een echte crisis, de Cubaanse raketten en Vietnam wel. De Russische bronnen over Cuba werden in 1997 vrijgegeven, de Cubaanse nog maar bij mondjesmaat.
Blijkbaar was Kennedy zelf wel geneigd om de Amerikaanse raketten uit Turkije weg te halen en Guantánamo te ontruimen, maar hij werd teruggefloten door zijn medewerkers. Zijn bemoeienis met Vietnam (van 773 naar 16500 Amerikaanse soldaten) liep faliekant uit, mede omdat de brave, katholieke Diem in het Zuiden heel weinig aanhang had bij de boeddhistische meerderheid.
Deel III overloopt de periode van de détente tot de ineenstorting van het sovjetblok (1962 – 1991). Vanaf 1963 kwamen beperkte ontwapeningsakkoorden tot stand, de kloof tussen China en de SU werd dieper, Amerikanen en Chinezen verzoenden zich met elkaar (1972), een Poolse paus (1978) en Gorbatsjov (1985) gaven de Oost-Europeanen weer hoop.
Er waren ook pijnlijke momenten van afkoeling: Praag 1968, de Jom-Kippoer-oorlog, Vietnam en de Portugese kolonies (met Cubanen in Angola), Chili (coup van Pinochet en zelfmoord van Allende), Afghanistan 1979, Polen 1981, waar de paus zich in de strijd mengde.
Bij de Culturele Revolutie (1966 – 1976) merkt de auteur op: we staan versteld over de betovering die deze dwaasheid op zoveel linkse Europeanen maakte. Bij de Zesdaagse oorlog vernemen we dat Kosygin dreigde met militaire interventie en dat Johnson daarop aan Israël vroeg om zijn opmars te staken.
De crisis in Tsjecho-Slowakije wordt in detail geanalyseerd, met de verschillende motieven van de invallers: SU, DDR, Polen, Hongarije, Bulgarije en met de leugens die de SU in het Westen liet verspreiden. Het krachtigste protest kwam van de Spaanse CP. Fontaine stelt dat deze invasie een ergere ramp was voor het internationale communisme dan de invasie in Hongarije in 1956 en dat ze leidde tot de verkiezingsoverwinning van Nixon in 1968.
Diezelfde Nixon stuurde in juli 1971 Kissinger in het geheim naar China, hij liet in oktober 1971 het Amerikaanse veto tegen de toetreding van China tot de UNO-veiligheidsraad vallen en trok zelf in februari 1972 naar Peking.
Fontaine noemt de strijd om de euroraketten de allerlaatste slag van de Koude Oorlog.
Reagan (1981-1989) en Deng Xiao Ping (1977-1990) krijgen van hem de hoogste podiumplaatsen, de laatste dus ondanks de onderdrukking van de lente op het Tien-an-Men-plein.
Gorbatsjov had er van mij ook bij mogen staan. Hij liet meer vrijheid toe in Polen en in heel Oost-Europa; toen de DDR hem erop wees dat de Hongaren de prikkeldraad weghaalden aan de grens met Oostenrijk, antwoordde hij dat zij daarover beslisten; hij liet toe dat de Muur omvergehaald werd en bracht Thatcher en Mitterrand in grote onzekerheid. Hij onderging waardig zijn gedwongen aftreden. Zijn diepe menselijkheid was een ketterse deugd in de Sovjet-Unie.
Fontaine besluit dat de Koude Oorlog inderdaad wereldomvattend was, gelukkig koud is gebleven, volledig gewonnen is door de VSA, maar dat deze er niet in geslaagd zijn de vrede te winnen.
Enkele opmerkingen: de bladspiegel is overladen en dus vermoeiend; foto’s ontbreken; een kaart van de Koreaanse oorlog ontbreekt; een lijstje van de 10 kaarten ontbreekt: je moet ze dus zelf zoeken; er staan veel noten in, die reiken tot 2002, maar een aparte, overzichtelijke bibliografie ontbreekt; in het register staan helaas geen plaatsnamen zoals Jalta , Potsdam, Berlijn, Praag of gebeurtenissen zoals oprichting van de NAVO of Suezcrisis en evenmin begrippen zoals containment, SDI etc. ; bij veel dagen en maanden moet je zelf zoeken naar het jaartal; de rol van De Gaulle wordt hier breder uitgemeten dan in ieder niet-Frans boek over de K.O.; Fontaine had gerust iets meer dan drie keer (p. 213,248,260) mogen verwijzen naar gesprekken die hij persoonlijk voerde met hoofdpersonages; zoals bij Gaddis, komt Afrika ook hier maar beperkt aan bod: van Tsjombe lijkt hij niet te weten dat hij in 1963 premier van Congo was (241,243) en hij lijkt niet te beseffen dat niet enkel in Angola en Mozambique, maar ook in Zuid-Afrika een sterke communistische partij bestond tijdens het blanke bewind (365 – 368). Hij stelt met klem dat de Cubaanse soldaten in Afrika een initiatief waren van Fidel Castro en geen gevolg van Sovjetdruk. En hij wijst ook op de rol van Frederik Willem de Klerk, die zelf het initiatief nam om de apartheid te ontmantelen.
Anderzijds voel je als lezer vanaf het begin dat deze man, die de K.O. vanaf 1947 voor Le Monde van dag tot dag volgde, menig hoofdrolspeler persoonlijk interviewde,vele brandhaarden zelf bezocht, in de jaren ’90 archieven mocht raadplegen, het tijdperk kende als geen ander,een visie heeft, inzicht en doorzicht in mensen en gebeurtenissen.
We hebben hier te maken met het (laatste ?) meesterwerk van een briljant en begenadigd historicus, die niet enkel een verslag schrijft van de K.O., maar ook van het door Amalrik al in 1970 voorspelde einde van de SU en in zekere zin van de 20° eeuw.
Dat de K.O. niet uitliep op een nucleaire catastrofe, is voor Fontaine de verdienste van Truman, die het atoombommenvoorstel van MacArthur afsloeg, van Stalin, die wist hoe ver hij kon gaan, van Kennedy en Chroesjtsjov die de Cubacrisis nog net konden temperen en beseften dat ze elkaar zouden vernietigen.
Net zoals voor Gaddis, is ook in zijn ogen de overwinning van Amerika totaal (446 – 447): het Sovjetsysteem zakte in elkaar, o.a. door de kloof tussen de bevoorrechte nomenclatura en de rode proletariërs, Oost-Europa werd lid van de NAVO, China is een dikke vriend van de VS en van de EU, alleen Noord-Korea handhaaft zich nog even als communistische dictatuur, maar dan ten koste van de bevolking die van honger sterft.
Bij de verklaring voor de implosie van de SU hoort m.i. ook het individuele verlangen naar meer vrijheid en naar veel meer welvaart en het centrifugaal nationalisme van vele volkeren in Oost-Europa en Azië, die wilden ontsnappen aan de beklemmende suprematie van Moskou.
Fontaine constateert wel dat de VS er nog lang niet in geslaagd zijn om de vrede te winnen in het Nabije Oosten. In Afghanistan en Irak lijkt dat einddoel ons steeds verder af.
De doelgroep van Fontaine is anders dan die van Gaddis: wie deze briljante en diepgravende studie leest, moet meer historische achtergrond bezitten en ook meer concentratie opbrengen.
Fontaine had zijn boek minder academisch en toegankelijker kunnen maken door meer anekdotes te vertellen over verschillende hoofdrolspelers die hij persoonlijk kende, maar dat is niet gebeurd.
Voor historici lijkt het ons een onmisbare bron van informatie, gekoppeld aan een bewonderenswaardig schrijf- en inlevingstalent.
Jef Abbeel
John Lewis Gaddis, The Cold War (London en Amsterdam 2006), Uitg. Penguin, 333 pp., geïll., ISBN 0–713–99912–8, £20 / €25,00
John Lewis Gaddis, De Koude Oorlog (Amsterdam en Antwerpen 2006), Uitg. Contact / VBKU, 416 pp., geïll., ISBN 90 254 2388 4, € 29,90
Robert Dallek, Nixon and Kissinger. Partners in Power (New York en London 2007), HarperCollins Publishers, 752 pp., ISBN 0 06 072230 4, $32,50
Stéphane Courtois, Nicolas Werth e.a., Le livre noir du communisme. Crimes, terreur, répression (Parijs 1997), Editions Robert Laffont, 846 pp. Geïll., ISBN 2 221 08204 4, €29,00
Erik van Ree, Wereldrevolutie. De communistische beweging van Marx tot Kim Jong Il (Amsterdam en Antwerpen 2006), Uitg. Mets & Schilt / Standaard, 512 pp., ISBN 978 90 533039 55, €39,90
André Fontaine, Het rode gevaar. De geschiedenis van de Koude Oorlog (Amsterdam en Roeselare 2007), Uitg. Mets & Schilt / Roularta, 509 pp., geïll., ISBN 978 90 5466 905 0, €45,00
Vertaling van: La tache rouge – Le roman de la guerre froide