Harmonisch labyrint
De muziek van de kosmos in de westerse wereld
Jacomien Prins en Mariken Teeuwen ed.
181 pp, € 19,-
isbn/issn: 9789065509741
geïll.

Harmonisch labyrint

(recensie: Cristel R. Stolk)

De harmonie der sferen is een stukje cultuurgeschiedenis waarvan de meeste historici - en gymnasiasten die Plato of Cicero hebben gehad - wel hebben gehoord. Het is een klassiek beeld: de aarde in het middelpunt van het universum met om haar heen acht draaiende planeten die elk een eigen toon produceren. De kosmos is een volmaakt geordend geheel en de planeten laten met hun voortbewegen gezamenlijk een perfecte harmonie horen. Maar hoe klassiek ook, over de receptie en de historische ontwikkeling van de harmonie der sferen is weinig algemeen bekend. In 2005 werd echter een symposium over het onderwerp belegd aan de opleiding muziekwetenschap van de Universiteit Utrecht, ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan. Dit resulteerde uiteindelijk in deze Nederlandstalige bundel. De negen artikelen zijn chronologisch geordend en beslaan een periode van de vroege middeleeuwen tot en met de twintigste eeuw.
De eerste vermelding van de harmonie der sferen wordt toegeschreven aan Pythagoras in de zesde eeuw voor Christus. Zijn invulling ligt voornamelijk in de getallenleer, die later in de bundel veelvuldig wordt aangehaald en toegepast. Plato (†347 v. Chr) geeft als eerste de bekende beschrijving van de muziek der planeten, gevolgd door Cicero’s Droom van Scipio (eerste eeuw v. Chr.) Voor wat de receptie in de Middeleeuwen betreft, vormt de Romeinse filosoof Boëthius (†525) een centrale figuur. Hij deelde muziek in drie categorieën in: musica mundana (kosmische muziek), musica humana (muziek van ziel en lichaam) en instrumentele muziek. Door de achterliggende principes van muziek te bestuderen, zou de mens meer inzicht krijgen in Gods ordening. In de musica humana was iets van de musica mundana besloten, of anders gezegd: de microkosmos was een afspiegeling van de macrokosmos Voor middeleeuwse geleerden was Boëthius een autoriteit op wetenschappelijk gebied en zodoende werden deze neoplatoonse ideeën doorgegeven.
Hóe kosmische muziek klonk, is een discussiepunt. Uit het eerste artikel, van de hand van Mariken Teeuwen, blijkt dat de antieke filosofen er niet uitkwamen of de toonladders vanaf de aarde via de verschillende planeten op- of juist afliepen. Over het soort toonladder en de intervallen (de grootte van de toonafstanden tussen de planeten) was ook geen overeenstemming. Bovendien kwamen de baan en de snelheid van de planeten er ook nog aan te pas. De middeleeuwse geleerden kwamen eveneens niet tot een synthese. Hun opzet was ook niet hiertoe te komen, maar om zoveel mogelijk kennis te verzamelen over Gods ordening. In dit opzicht vind ik de middeleeuwse interpretaties van de kosmische harmonie wel te vergelijken met commentaren op de bijbel.
In drie andere artikelen komt de klank van de kosmische harmonie terug. Eddie Vetter schrijft dat de middeleeuwse muziektheoretici de kerkmuziek ophingen aan de harmonie der sferen. De aardse kerkmuziek zou gelijk zijn aan de klank van hemelse engelenkoren. Dit inspireerde dichters tot liederen met twee oplopende octaven en Hildegard van Bingen componeerde een lied met een tot dan toe ongekende toonomvang. In de renaissance werden ook stukken gecomponeerd die kosmische harmonie uitbeeldden. Volgens Willem Elders waren deze ingewikkelde stukken niet bedoeld om uit te voeren. Een stuk dat wel succesvol werd uitgevoerd, was Haydns Die Schöpfung. We zitten dan in de achttiende eeuw. Haydn componeerde het stuk nadat hij bij een astronoom de hemel had aanschouwd door een telescoop. Het moest een sublieme compositie worden, die het menselijk bevattingsvermogen te boven ging. James Webster laat in een aangenaam artikel bijna horen welke stijlmiddelen Haydn gebruikte om de schepping muzikaal vorm te geven.
De kosmische harmonie is ook in andere disciplines terug te vinden; in de Nederlandse zeventiende-eeuwse bouwkunst bijvoorbeeld, die geënt is op de idealen van de Renaissance. De beoogde harmonie heeft overigens eerder een getalsmatige dan een religieuze betekenis, zo is in ieder geval de indruk die het artikel geeft. Een heel leuke andere invalshoek is die over de Italiaanse humanist Marsilio Ficino (†1499), een muziektherapeut avant la lettre. Hij cultiveert de verbinding tussen micro- en macrokosmos door te stellen dat harmonische muziek helend werkt. Een literaire weerspiegeling van de harmonie is in de Renaissance te vinden in het derde deel (Paradiso) van Dante’s Divina Commedia, waarin hij door de hemelsferen reist.
De wetenschappelijke revolutie haalt de harmonie der sferen ondersteboven. Immers: de aarde is niet langer meer het middelpunt van de kosmos. Dit schokkende feit wordt door onder andere Kepler (†1630) opgelost door aan de harmonische ordening vast te houden, maar de zon als Gods dirigent (en dus als een beeld van God) voor te stellen. De oplossing lijkt eenvoudig, maar er zit een ingewikkelde wiskundige onderbouwing achter. Kepler is echter wel een wetenschapper in de modernere zin van het woord. Hij wil Gods schepping doorgronden met behulp van natuurwetenschappelijke methodes. De platoonse verbinding tussen macro- en microkosmos wijst hij echter af en hiermee verschilt hij van zijn voorgangers. Hoe de harmonie der sferen na de wetenschappelijke revolutie toch wordt afgewezen, komt naar mijn mening niet echt aan bod. Wellicht schuift het beeld naar de achtergrond en worden er niet veel woorden en composities aan besteed, op Haydns stuk na. Of het is nog een heel onderzoeksterrein dat openligt.
Voor de niet-muziekwetenschappers zijn sommige artikelen wel pittig. Muziektheorie in de vorm van intervallen, tetrachorden en chromatische toonladders in combinatie met Pythagoras’ getallenleer en de planeten zijn niet voor iedereen weggelegd. Maar ook het afsluitende artikel over de revival van de zogenoemde ‘speculatieve’ muziek blijft in het luchtledige hangen. Jocelyn Goodwin gaat een aantal negentiende- en twintigste-eeuwse auteurs af – historici, muziekwetenschappers en antroposofen – die zich (weer) met het vraagstuk van de kosmische muziek bezighielden. De ideeën zijn echter complex en worden door het artikel niet inzichtelijker gemaakt. Een duidelijker invalshoek voor moderne kosmische muziekleer is te vinden in het nawoord van de redactie. Hierin wordt kort maar inzichtelijk het idee van de psycholoog Carl Gustav Jung genoemd over de belangrijke rol van harmonische muziek voor de menselijke psyche.
De titel Harmonisch labyrinth stond voor een zoektocht in de geschiedenis van de harmonie der sferen. In de inleiding zei de redactie over haar werk: ‘Deze bundel is slechts een schamele afspiegeling van de onuitputtelijke schat aan kennis, maar hoopt niettemin de lezer nieuwsgierig te maken naar meer’(p.8). De bundel biedt een diversiteit aan invalshoeken en de grote lijn is over het algemeen behoorlijk te volgen. Het is een geslaagde uitgave van een onderwerp dat niet eerder voor een breed publiek toegankelijk is gemaakt. De bescheiden opmerking in de inleiding is wat mij betreft dus niet nodig. En nieuwsgierig naar meer, dat ben ik wel geworden.

Cristel Stolk

Trefwoorden: Kosmische harmonie, Harmonie der sferen, Sferenharmonie, Plato, Boëthius, Cicero, Pythagoras, Ficino, Muziektheorie, Muziekwetenschap, Muziekgschiedenis, Haydn, Schöpfung, Speculatieve muziek, Middeleeuwen, Renaissance, Vroegmoderne Tijd, Moderne Tijd, Kepler, Mersenne, Mariken Teeuwen, Jacomien Prins.