China. Geschiedenis, cultuur, wetenschap, kunst, politiek
Cheng Shan–Hwei en Jan Willem Nienhuys
VBK
479 pp, € 39,95
isbn/issn: 90–8571–021–9

China. Geschiedenis, cultuur, wetenschap, kunst, politiek

(recensie: Jef Abbeel)

 Dit documentair overzicht van de Chinese geschiedenis, cultuur, wetenschap, kunst en politiek is samengesteld door Cheng Shan-Hwei, een Chinese dame, die geboren is in Sichuan, opgroeide in Taiwan en via de VS in Eindhoven belandde; co-auteur is haar man, Jan Willem Nienhuys.

Het is een stevig album, met harde kaft, vol functionele foto’s, prenten, tekeningen en kaarten. Achteraan staan de namen van de keizers en andere heersers, een literatuurlijst en een beknopt register.

Het boek telt 16 hoofdstukken. Het eerste schetst China in vogelvlucht: geografie, ligging (grotendeels op de breedte van Rome en Cuba) en taal. De hoofdstukken 2 tot 14 bespreken de geschiedenis zeer uitvoerig, vanaf het zeer verre verleden tot vandaag, met heel veel foto’s en ook heel veel aandacht voor cultuur en filosofie. Opmerkelijke dingen: de Chinese wanmolen van 200 v. Chr. is nu nog in gebruik, de drukkunst was er al in de 7e eeuw en het buskruit rond 850.
Bij de Chinese ontdekkingsreizen van vóór Columbus, door Zheng He van 1421 tot 1423, geven de auteurs toe dat het boek van Gavin Menzies uit de lucht is gegrepen: Zheng He voer naar Mombasa in Kenia, maar niet naar Amerika. Volgens hen was de hoge kostprijs de reden om de expedities stop te zetten.
Er zijn ook een andere versies, o.a. een bliksem en brand in de Verboden Stad, die door confucianistische mandarijnen beschouwd werd als voorteken dat de Hemel zich verzette tegen China’s openheid. Of de dreiging vanuit het noorden (Mongolen) en vanuit het oosten (Japan).
Het zeeverbod gold van 1433 tot 1567. De kust werd als het ware een tweede grote muur.

In de 17e eeuw kwamen illustere jezuïeten naar China, o.a. Matteo Ricci en Ferdinand Verbiest. Ze werden gewaardeerd om hun kennis en vaardigheden, maar hun bekeringspogingen mislukten. De Nederlandse V.O.C. raakte niet verder dan Taiwan.
China beschouwde niet alleen zijn buurlanden Korea, Vietnam, Birma als belastingplichtig, maar ook … Engeland. Lord Macartney, gezant van de Britse koning, weigerde de kowtow (3x knielen en telkens 3x hoofd tegen de grond buigen) en werd dus door keizer Qianlong teruggestuurd.

Met de Opiumoorlog van 1840 begon de eeuw van de vernederingen: het verzwakte China was niet meer opgewassen tegen Engeland, Frankrijk, Japan en andere agressors en moest “ongelijke” verdragen sluiten. Hongkong en Birma moest het afstaan aan Engeland, Vietnam en Laos aan Frankrijk (1882), het spoorwegenmonopolie eveneens aan Frankrijk, Taiwan en Korea aan Japan.

Rond 1900 ontstond de Boksersopstand en kwamen ook Chinese intellectuelen in verzet tegen hun keizer. In 1912 werd Puyi, de laatste “verheven heerser”, afgezet. De nieuwe republiek koos 1912 als eerste jaar van de nieuwe kalender, 10-10(-1911) werd de nationale feestdag, Sun Yat-sen de vader van de republiek. Deze nieuwe republiek kende een wankel bestaan. Na Sun volgde Tsjang Kai-sjek. In Versailles werd beslist dat Japan ook nog de voorrechten van Duitsland in China kreeg. De burgeroorlog tussen Tsjang en Mao dreef China verder naar de ondergang. In 1931–1932 veroverde Japan Mantsjoerije en stelde er Puyi aan tot “verheven heerser” onder Japanse voogdij. In 1937 viel Japan nog eens aan, ging daarbij wreed te keer, o.a. in Nanjing, gebruikte zelfs gifgas, biologische wapens (ziekteverwekkende bacteriebommen) en deed ook vivisectie op Chinese krijgsgevangenen. De daders werden na de oorlog beloond i.p.v. bestraft, ofschoon ze volgens de auteurs veel meer misdaan hadden dan Josef Mengele in Auschwitz, iets wat m.i. bijna onmogelijk is.
De schrijvers ergeren zich dan ook aan de milde houding van de VS tegenover Japan, aan het gedrag van de Sovjets in 1945 en aan de huidige Japanse leiders.

China werd in 1948-49 ook nog geteisterd door een hyperinflatie van 5% per dag, waardoor de prijzen stegen met 135.000%.
Op 1 oktober 1949 eindigde de Burgeroorlog met een communistische overwinning. Mao collectiviseerde de landbouw, pakte “kapitalisten” en “contrarevolutionairen” hard aan, verdroeg geen kritiek en stapelde de economische blunders op.
Gevolg: tussen 1958 en 1961 stierven 30 à 40 miljoen van de 650 miljoen Chinezen van honger. Ondertussen werd graan en vlees uitgevoerd, leefde Mao in grote luxe en bezorgde hij vele meisjes een geslachtsziekte.

De Culturele Revolutie van 1966 tot 1976 was zijn laatste grote blunder: het was een regelrechte ramp voor economie, onderwijs, wetenschap en techniek. In die periode werden wel de banden met de VS hersteld.
In 1976 stierven Tsjoe Enlai en Mao. Hua Guofeng volgde op, Deng nam over en introduceerde de hervormingen. Democratie was daar niet bij, zoals bleek in 1989 op het Tiananmenplein. Jiang Zemin en Hu Jintao zetten zijn beleid verder en maakten van China een grootmacht dank zij een fabuleuze economische groei, die zijn gelijke niet kent in de geschiedenis, Nooit eerder kregen zoveel mensen het zoveel beter; China verdubbelt zijn reëel inkomen per hoofd om de zeven jaar, in Engeland en Amerika was dat in de 50 jaar.

Het doel van Deng was: elke gezin vier draaiende dingen: een fiets, horloge, radio en naaimachine. Dat is al lang gehaald en achterhaald.
De groei ging gepaard met keerzijden: ongelijkheid, milieuschade, braindrain, jacht op geld.

De hoofdstukken over politieke geschiedenis worden telkens afgewisseld met een hoofdstuk over cultuur, literatuur, architectuur, kunst, kalligrafie. Hier staan meestal veel meer ongekende zaken in. Ze zijn ook bijzonder fraai geïllustreerd met prachtige en originele foto’s.

Taiwan en Tibet krijgen een apart hoofdstuk met hun geschiedenis, cultuur, economie, aardrijkskunde (ze zijn respectievelijk iets groter dan België en 40 keer zo groot). De onderwerping van het bergachtige Tibet wordt niet goedgekeurd: ze verliep zeer moeizaam, met geweld en wreedheden langs beide kanten en duurde 10 jaar: 1950–1959. Vóór 1950 heerste er een religieuze en harde dictatuur van 100.000 monniken en nonnen over lijfeigenen en slaven. In 1969 kwamen de Tibetanen voor de laatste keer in opstand tegen de Culturele Revolutie, die een grot aantal tempels vernietigd had. De auteurs schetsen een beeld van Tibet en van de Dalai Lama, dat sterk afwijkt van wat de geestelijke leider zelf vertelt. Zij loven de vooruitgang en beweren dat de Tibetanen nog altijd een ruime numerieke meerderheid vormen in eigen land i.p.v. een minderheid. De Han-Chinezen delen er de lakens uit, maar ze wonen er niet graag en niet voor lange tijd.
Het boek eindigt met uitspraakregels, tabellen met regeringen van 3.000 v. Chr. tot nu, een bibliografie en een register.

Enkele opmerkingen: de titel van het boek is weinig origineel. Het register is wel heel selectief of erg onvolledig. In de bibliografie missen we de recente boeken van H. Van de Voorde, J. Boden, U. Libbrecht, J. Lovell, Ng Sauw Tjhoi – Marc Vandepitte, C. Vuylsteke, S. Plasschaert en de Nederlandse vertaling van Jung Chang, Mao. Een woordenlijst met de eindeloos vele Chinese begrippen (cong, feitian, jade, soetra etc.) zou voor veel lezers een opluchting zijn.
Bij de eerste Westerse bezoekers ontbreekt Willem van Rubroek, die er was vóór Marco Polo en die ook een betrouwbaar reisverslag maakte. Hij komt ook uitgebreid aan bod bij Ulrich Libbrecht, “De geelzucht van Europa”, Leuven 2004, een boek dat ook meer aandacht besteedt aan de vroege Chinese uitvindingen en gebruiksvoorwerpen.
Soms ontbreekt de datum, bv. bij de reis van de Iers -Engelse diplomaat George Macartney
(1792-1794).
De sterke kant van het boek zit in de grote aandacht voor cultuur, kunst en archeologie: daarin overtreft het alle andere Nederlandstalige publicaties.

Jef Abbeel