Het poëtisch accent
Drie literaire genres in zeventiende-eeuwse Nederlandse pamfletten
Joost Vrieler
279 pp, € 25,-
isbn/issn: 978-90-6550-957-4
Tevens verschenen als proefschrift te Utrecht; geïll.

Het poëtisch accent

(recensie: Paula Dix-Hertogh)

In de zeventiende eeuw werd in de Republiek der Verenigde Nederlanden menige opmerkelijke gebeurtenis bediscussieerd in pamfletten. Deze vlugschriften vormden een prima medium om op actuele ontwikkelingen te kunnen reageren. Deze actuele inhoud is dan ook al vaak onderzocht op zijn historische waarde. Dit is echter niet het uitgangspunt van Vrieler; hij onderwerpt deze pamfletten aan een literaire analyse.
Ruim een kwart van deze pamfletten bevat poëzie. De vraag naar de functie van die poëzie staat centraal in dit proefschrift. Onder poëzie verstaat Vrieler, zoals gebruikelijk, teksten op rijm. Hij bespreekt drie veel beoefende poëtische genres: sonnetten, liederen en echolyriek. Bij elk genre worden twee functie-aspecten onderzocht: de structurele- en de affectieve functie. De eerste functie hangt nauw samen met de compositie van de pamfletten, de tweede met de inhoudelijke overtuigingskracht.
Gezien de enorme hoeveelheid uitgegeven pamfletten maakt Vrieler hierin een selectie. Hij beperkt zich tot de verzameling die zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevindt en is gecatalogiseerd door W.P.C. Knuttel. Binnen deze verzameling beperkt hij zich verder tot vier periodes: 1607–1609; 1618-1619; 1646–1648 en 1672. In deze jaren is sprake van een duidelijke productiepiek ten opzichte van andere jaren.
Om de inhoud van de pamfletten te kunnen plaatsen, schetst Vrieler eerst kort de historische context waarin zij hun weg naar het publiek vonden. In drie daarop volgende hoofdstukken besteedt hij zeer uitgebreid aandacht aan de eerder genoemde poëtische genres. De plaats van het gedicht blijkt van belang voor de effectiviteit van het pamflet. Ook de inhoud en sfeer van het gedicht kunnen de werking van het pamflet beïnvloeden. Een bekend doel van renaissancistische kunst is de koppeling van utile en dulci: het plezier dat wordt beleefd aan een artefact, in dit geval een tekst, gekoppeld aan de overtuigingskracht van een boodschap. Hierin blijkt voor de poëzie een belangrijke rol weggelegd.
Sonnetten zijn vooral in het begin van de zeventiende eeuw in pamfletten te vinden. Door de beperktheid van het genre, simpelweg omdat een sonnet slechts veertien regels telt, blijkt hier minder plaats voor een retorische opbouw. Dit verhindert het gebruik van stijlmiddelen echter niet, waardoor dit genre een duidelijk affectieve functie kan krijgen. De toon daarvan is meestal niet neutraal, veel vaker zien we hierin een overredende of polemische functie terug. Sonnetten in een pamflet zijn zelden staaltjes van hoogstaande literaire kwaliteit; auteurs zoeken slechts een middel om de boodschap over te brengen.
De populariteit van het lied in een pamflet blijkt eveneens in de loop van de zeventiende eeuw af te nemen. Mogelijk heeft dit te maken met de verschijnen van lokale liedboeken. Liederen in pamfletten zijn vaak nieuwe teksten op een bestaande melodie. Die bestaande melodielijn kan worden ingezet om de boodschap te versterken. Een lied kan eigenlijk op elke plaats in een pamflet worden gezet. Zijn liederen bijzaak in een pamflet, dan blijkt de plaats mede bepalend voor de functie. Gaan ze aan de hoofdzaak vooraf, dan betreft het poëzie die aandacht vraagt voor het daaropvolgende; volgt het lied de hoofdtekst, dan heeft het lied een herhalende of samenvattende functie. De amusementswaarde van het lied blijkt hoger dan die van het sonnet.
In een echogedicht zien we vaak dat een spreker een dialoog begint met Echo. Echo bevestigt, weerlegt of verdraait bijvoorbeeld de woorden van de spreker. Echolyriek heeft doorgaans geen structurele functie, maar hoofdzakelijk een overredende, meestal zelfs polemische functie. Met name in pamfletten met meerdere teksten heeft de echolyriek ook een amusementsfunctie.
In de bijlage volgen de teksten van negen pamfletten die als casus gekozen zijn.
Zij zijn voorzien van een korte woordverklaring en een historische toelichting. De illustraties in het proefschrift zijn van wat mindere kwaliteit, de afgedrukte tekst is soms moeilijk te lezen.
Vrieler maakt veelvuldig gebruik van begrippen uit de klassieke retorica. In het begin worden de gebruikte termen kort uitgelegd. Voor de lezer die hier minder in thuis is, kan het handig zijn een kort lijstje hiervan tijdens het lezen bij de hand te houden.
De auteur gunt ons een andere kijk op de inhoud van het zeventiende-eeuwse pamflet; hier wordt niet de historische maar de literaire waarde op zijn merites beoordeeld. De conclusies die hij trekt, zijn niet verrassend te noemen, maar dankzij zijn gedegen studie krijgt de lezer wel meer inzicht in de manier waaróp poëzie gebruikt kan worden in het overtuigend overbrengen van een boodschap.

Paula Dix-Hertogh

Trefwoorden: Nederland, zeventiende eeuw, pamfletten, literatuur, poëzie, retorica