De Stichting Oud-Vaderlands Recht geeft sinds 2000 een serie procesgidsen uit voor elk van de hogere gerechten van de Republiek. De gidsen hebben expliciet tot doel het zoeken in archieven te vergemakkelijken, maar omdat zij bij de lezer geen voorkennis veronderstellen en door hun fraaie uitgave zijn zij duidelijk ook gericht op een breder publiek met algemeen historische belangstelling. Dit boek is het zesde in de serie. Het is de derde gids die is geschreven door mevrouw M.C. Le Bailly, die is gepromoveerd op de rechtspraak van het Hof van Holland in de 15e eeuw.
Deze procesgids bestaat voor de helft (p.7-38) uit een overzicht van de rechterlijke organisatie in Staats-Vlaanderen, de samenstelling van de Raad en een beschrijving in hoofdlijnen hoe men voor de Staatse Raad van Vlaanderen procedeerde in civiele zaken.
De Raad behandelde zaken zowel in eerste instantie als in appel. Mij trof vooral hoe weinig deze procedure afwijkt van de huidige: conclusie van eis, van antwoord, repliek en dupliek, fourneren en pleiten. Ook toen konden excepties alleen voor de conclusie van antwoord worden ingediend; in afwijking van de huidige regels echter slechts beperkt na verstek. Ook toen waren er veel gerechtvaardigde klachten over de lange duur van processen, en ook toen lag dat niet aan de Raad maar aan advocaten die telkens weer uitstel vroegen en kregen.
Het rechtsgebied van de Raad bestond uit het Vrije van Sluis en de Vier Ambachten (Hulst, Axel, Asseneder en Boekhoute). Dit was het deel van Vlaanderen dat door de Republiek was veroverd. Het werd rechtstreeks vanuit Den Haag bestuurd. Tot de Franse tijd werd dit gebied niet zoals thans als een deel van Zeeland beschouwd en daarom viel het vanzelfsprekend niet onder de Hoge Raad van Holland en Zeeland - iets wat de auteur op p.22 zich niet schijnt te hebben gerealiseerd, terwijl zij er toch op p.7 op wijst.
Het tweede deel van het boek (p.39-89) bestaat uit uitvoerig beschreven voorbeelden van een zaak in eerste instantie en één in hoger beroep. De schrijfster motiveert haar keuze voor de behandelde zaken niet. Bij de eerste zaak speelt misschien een rol dat de erven Jacob Cats, een Bekende Nederlander, betrokken waren bij dit geding om recht op tienden. Van deze zaak ontbreken nogal wat processtukken in het archief, waaronder de conclusie van eis en de conclusie van antwoord. Ook duurde het ongewoon lang: zeven jaar in plaats van de gebruikelijke twee, mede doordat de procureur van eiser tijdens het proces overleed. Voor zover dit formulieren betreft, konden zij door vergelijking met andere zaken goed worden gereconstrueerd. Voor de overige processtukken doet schrijfster haar best, deze uit het verloop van het proces en wèl aanwezige stukken af te leiden.
De beroepszaak gaat over een achterstallige hypotheek. Hierbij zijn wel alle processtukken behalve enkele formulieren bewaard gebleven. Mij komt als merkwaardig over, dat, hoewel de eiser in beroep zijn eis introk, de Raad toch uitspraak heeft gedaan en de eis afgewezen.
Een paar kleine correcties: op p.28, vierde zin slaat "hij" grammaticaal op de verweerder, terwijl duidelijk eiser is bedoeld. Uitklaren in de betekenis van ophelderen (p.31) is volgens mij Vlaams en geen Nederlands.
Onbevredigend vind ik dat de rol van het mandement van dagvaarding onduidelijk blijft. Op p.71 en 86 stelt schrijfster dat daarmee de gedaagde werd gedagvaard, op p.25 en 42 dat hierdoor eiser toestemming kreeg om gedaagde te dagvaarden.
Ondanks deze detailkritiek is mijn eindoordeel dat dit een prettig leesbaar, lezenswaardig boekje is.
W. Pelt
Trefwoorden:
Nederland, Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen, 17e-18e eeuw, procesrecht, rechterlijke organisatie