Dit boek is volgens de uitgever de eerste biografie die geschreven is over Slotemaker de Bruïne, een markante predikant, wetenschapper en politicus die leefde van 1869 tot 1941. Slotemaker begon zijn loopbaan als predikant in 1894 in het veendorp Haulerwijk. Hij boekte er met zijn werk groot succes maar maakte er ook kennis met schrijnende armoede en sociale ellende. Dit was volgens de auteur van grote betekenis voor de rest van zijn leven. Slotemaker ontwikkelde zich tot een sociaal bewogen mens, die erg betrokken was op de leefsituatie van de arbeiders. Hij riep zijn kerkgangers en de hoogwaardigheidsbekleders van de kerk op om de kerk een rol te laten spelen in de bestrijding van sociaal onrecht en ellende.
De relatie tussen socialisme en kerk was een belangrijk thema voor Slotmaker en hij publiceerde daar ook diverse malen over. In zijn grote levenswerk Christelijk sociale studiën wilde hij een brug slaan tussen beide. Hij was wars van het geloof in een heilzame revolutie en betreurde de antikerkelijke houding van veel socialisten. Hij vond hun verwijten dat de kerk onrecht in stand hield niet terecht. Overigens maakte hij daarbij, geheel naar de tijdgeest, wel uitdrukkelijk onderscheid tussen de evangelische en de katholieke kerk. Antipapistisch is Slotemaker bewust nooit geweest, de auteur noemt hem irenisch: zijn optreden was bemiddelend en niet polariserend.
In 1916 sloot Slotemaker zijn intensieve en veeleisende loopbaan als predikant af om zich aan de wetenschap te wijden. Daarmee stond naar zijn mening ook de deur open voor lidmaatschap van een politieke partij. Hij vond dat hij als predikant in verband met zijn geloofwaardigheid afzijdig moest blijven van politiek. Hij werd lid van de CHU en al snel politiek actief. Hij was lid van de Eerste en Tweede Kamer en bekleedde enkele ministersposten. Hij was achtereenvolgens minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, minister van Sociale Zaken en minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen. Intussen was hij met enkele tussenpozen hoofdredacteur van het dagblad De Nederlander, in die tijd de spreekbuis van de christelijk-historischen. Slotemaker bleef tot aan het einde van zijn leven werken in de politiek en voor de kerk tot een ernstige ziekte hem dit belette. Hij overleed op 1 mei 1941.
Deze biografie biedt veel informatie over het leven van deze nationale figuur. De auteur is een goed en levendig verteller die zich genuanceerd uitdrukt. Fraaie aanvulling vormen enkele veelzeggende foto’s van de hoofdpersoon of zijn collega’s. De auteur heeft voor zijn werk naast ambtelijke stukken en krantenartikelen ook kunnen beschikken over persoonlijke bronnen als interviews met familie en diverse correspondentie. Maar het persoonlijk leven van de hoofdpersoon komt niet uitgebreid aan bod.
Gaandeweg maakt de lezer kennis met de thema’s van de tijd waarin Slotemakers leven zich afspeelde. In de wetenschap speelt bijvoorbeeld de tegenstelling tussen christenen en Darwinisten, in de kerk de rol van de vrouw en in de politiek zaken als het vrouwenkiesrecht, het bijzonder onderwijs en de verhouding tussen kerk en staat. Daarnaast is er een actieve beweging voor de drankbestrijding en zien we de opkomst van de vakbeweging. Slotemaker speelt een belangrijke rol in de oprichting van de voorloper van het CNV.
Alle besproken thema’s zijn gerelateerd aan het leven van Slotemaker. Soms wordt de tijdgeest opgeroepen om als het ware begrip te vragen voor een opvatting van de hoofdpersoon. Kennelijk vreest de auteur dan dat de hedendaagse lezer anders een verkeerd oordeel zou vellen. Staatkunde en politieke geschiedenis worden bekend verondersteld. Het gaat de auteur om de wederwaardigheden van de hoofdpersoon, zijn standpunten, zijn daden en verdiensten. In een enkel geval is deze keuze lastig te begrijpen. De auteur beschrijft bijvoorbeeld een CHU-vergadering in 1941 waar Slotemaker als waarnemend fractievoorzitter optreedt. Fractievoorzitter Tilanus is namelijk kort daarvoor samen met andere politici gevangen genomen door de Duitsers en wordt volgens de auteur twee maanden later naar Buchenwald getransporteerd. “Er stonden twee belangrijke onderwerpen op de agenda: de houding tegenover de Nederlandse Unie, de samenwerking met de ARP”, lezen we op bladzijde 118. Stonden de partijleden inderdaad onverschillig tegenover het lot van hun voorman? Wordt er informatie buiten de notulen gehouden? De auteur laat ons in het ongewisse.
In de conclusie geeft de auteur zijn slotoordeel over Slotemaker. Hij vindt dat deze vooral als predikant goed uit de verf kwam. Hij was een zeer begaafd redenaar, die zijn gehoor enorm kon boeien. Hij wist ook goed contact te leggen met de arbeidersklasse en was oprecht begaan met het lot van de “kleine luyden”, iets wat niet vanzelfsprekend was in zijn kring. Als wetenschapper blonk hij meer uit in zijn colleges dan bij wetenschappelijke publicaties. Zijn studenten liepen met hem weg. Voor de politiek, waar hij toch vele jaren op hoog niveau actief was, was hij eigenlijk niet goed geschikt. De auteur vermoedt dat hij zijn herhaalde ministerschappen vooral te danken had aan zijn goede relatie met de antirevolutionaire politicus Colijn (p. 122). De in het oog springende ijdelheid van Slotemaker wil de auteur niet ontkennen, maar hij neemt het voor zijn hoofdpersoon op door te zeggen dat hij uiteindelijk alles deed met het landsbelang voor ogen.
Joke Batink
Trefwoorden: Nederland, 20e eeuw, Partijpolitiek, Protestantisme, Antiklerikalisme, Christelijk socialisme, Vakbeweging, Slotemaker de Bruïne