Keurige Wereldbestormers
Over studenten en hun rol in de Nederlandse samenleving sedert 1876
L. J. Dorsman, P. J. Knegtmans
136 pp, € 14,-
isbn/issn: 978 90 8704 069 7
geïll.; nr. 4 in de reeks Universiteit & Samenleving

Keurige Wereldbestormers

(recensie: Philip M. Bosscher)

1876 is een belangrijk jaar in de geschiedenis van de wetenschapsbeoefening in Nederland, omdat toen de Hoger Onderwijswet tot stand kwam. Het is alleen daarom al begrijpelijk dat de redacteuren van deze bundel, goeddeels de vrucht van een in november 2008 te Utrecht gehouden symposium, dat jaar als beginpunt kozen. Overigens gaat de historicus P.A. J. (‘Piet’) Caljé in zijn artikel over ‘Studentencultuur in de negentiende eeuw’ (pp. 9-18) terug tot 1815, oprichtingsjaar van Vindicat atque Polit, “het eerste moderne studentencorps van Nederland” (11). Hij signaleert dat vanaf 1850 tot halverwege de twintigste eeuw de corpora zich manifesteerden als “volledig in zichzelf besloten werelden [- -] steeds rijkere en uitgebreidere bastions van jeugdcultuur, die hooghartig neerkeken op de gecorrumpeerde en middelmatige wereld der volwassenen” (15). Naast deze ontwikkeling tot ‘totale instituties’ - in de zin waarin de Amerikaanse socioloog Goffman dit begrip hanteert - signaleert hij de groei van een “democratiserende studentenpopulatie”(16) en dientengevolge van een “sociale vierdeling” in de studentenwereld met corpsleden, leden van de confessionele verenigingen, leden van neutrale verenigingen en “nihilisten” (17). Een en ander is van belang voor ieder die zich interesseert voor elitegeschiedenis. Zoals hij aan het einde van zijn betoog stelt: “veranderingen in vormen van studentencultuur brengen de sociale processen aan het licht die zich onder de oppervlakte van het studentenleven afspelen” (18).

De historicus en trompettist Han Hulscher belicht in zijn artikel over ‘Studenten in het Amsterdamse muziekleven sinds 1878’ (pp. 19-38) een specifieke vorm van studentencultuur. In het middelpunt staat het Amsterdamsch Studenten Muziekgezelschap ‘J. Pz. Sweelinck’, oorspronkelijk een subvereniging van het Amsterdams Studenten Corps, tegenwoordig beter bekend als UvA Orkest J. Pzn Sweelinck Dit heeft in het muziekleven van de hoofdstad lange tijd een welhaast unieke rol gespeeld vanwege de kansen die het bood aan vooruitstrevende musici “die in het traditionele orkestwereldje hun ei niet kwijt konden” (26). Nu is de situatie in diverse opzichten veranderd. Doordat het ‘marktdenken’ sinds de jaren 1990 de universitaire bestuurders eveneens in zijn greep kreeg, is ook ‘Sweelinck‘ onderdeel van het academische bestel geworden, wat als het ware daardoor gesymboliseerd raakte dat een dirigent op de universitaire loonlijst werd geplaatst (37).

De Amsterdamse universiteitshistoricus Pieter Jan Knegtmans koos als onderwerp ‘Het zelfbeeld van studenten in de Sociaal-Democratische Studentenclubs’ (pp. 39-51). De eerste van deze `SDSC’ ontstonden in de jaren 1890 in Amsterdam en Delft. Daarbij hebben “invloedrijke docenten” (43) als Franc van der Goes en Prof. B.H. Pekelharing naar Knegtmans vermoedt - en ik persoonlijk zeker acht (B.) - een rol gespeeld. Nieuwe interesse voor de sociaal-democratie manifesteerde zich omstreeks 1930 in Leiden en Amsterdam. Gangmakers in een “substantiële groep studenten” (44) met positieve interesse voor de sociaal-democratie waren onder anderen H. B. Wiardi Beckman en Jhr. M. van der Goes van Naters (beiden merkwaardigerwijze corpslid en als zodanig onder de toenmalige sociaal-democratisch gezinden rarae aves ). Vooral het Delftse sociaaldemocratische milieu bracht enkele belangrijke politici voort, zoals de latere minister J.W. Albarda. Daarom vind ik het enigszins jammer dat Knegtmans in dit gedegen artikel de lijn niet doortrekt tot na 1945, toen mensen als Jan Tinbergen, Hilda Verwey-Jonker en Garmt Stuiveling in de Partij van de Arbeid zo’n belangrijke, haar ideologische koers mede bepalende, rol speelden. Misschien dat dit daardoor kan worden verklaard dat deze “jongens en meisjes van de SDSC” (51) inmiddels geen studenten meer waren.

Het onderzoek naar ‘De eerste meisjesstudenten in de exacte vakken aan de gereformeerde Vrije Universiteit (1930-1960’, waarvan Ida H. Stamhuis en Brigitte Herz op pp. 53-71 verslag doen, is een interessante exercitie op het terrein van de oral history. Het meest heeft mij gefrappeerd de welwillendheid – om niet te schrijven ‘courtoisie’ - waarmee deze pioniersters kennelijk in het algemeen zijn bejegend.

Alex Geelhoed, alumnus van de Politiek-Sociale Faculteit aan de UvA, laat zijn licht schijnen over het sociaal en politiek engagement van de eerste generatie studenten aan die PSF (pp. 73-90). Men zal zich niet verbazen wanneer men verneemt dat tot de brandende vraagstukken waarmee men zich bezighield, behoorden de Indonesische vrijheidsstrijd en de problemen rond de benoeming van een hoogleraar in de wetenschap der politiek waar de “theoretisch en filosofisch uiterst knappe” J. Suys (76) het af moest leggen tegen de “partijman” J. Barents, die gelobbyd had tegen deze vermeende “creatuur van [Jan] Romein”.

Het artikel van Jan Bervoets, tot zijn pensionering verbonden aan wat nu het Nationaal Archief heet, over ‘Het Nijmeegse studentenleven, een spagaat tussen twee culturen’ (pp. 91-104) stelde mij enigszins teleur, omdat het voor mijn gevoel weinig nieuws brengt behalve de mijns inziens nogal merkwaardige bewering dat Bervoets’ West-Nederlandse (rooms-katholieke ?) generatiegenoten zich zouden kenmerken door een “latente afkeer van ultramontanen” (92) en een mededeling betreffende de positieve rol van de toenmalige senator A. A. M. van Agt bij wat genoemd wordt het openbreken van het Nijmeegs Studenten Corps na 1945 (96).

Zeer informatief - en tegelijk soms ontroerend - vond ik het laatste artikel in deze bundel, van de hand van de Utrechtse historicus Rimko van der Maar, onder de titel ‘De deeltjesversneller. Ton Regtien en de studentenbeweging in de jaren 60’ (pp. 105-131). Een uiteindelijk even tragisch als boeiend leven wordt hier scherp neergezet. Een kleine opmerking: Regtiens tijdelijke strijdmakker op het Ignatius College heette niet Pierre maar Pier Bosscher (109).

De verzorging van dit boekje is even voortreffelijk als die van eerder verschenen delen in deze serie. Alleen lijkt mij de naam ‘van Borsumij Waalkens’ op p.16 een verschrijving: bedoeld moet zijn `van Borssum Waalkens’.

 

Dr. Philip Bosscher

 

 

Trefwoorden:

Nederland, 20e eeuw, Studentenleven, Sociaal-Democratie, Elite-cultuur