Dit mooi verzorgde en geïllustreerde boekje betreft een huis met tuin in het historische centrum van Ootmarsum, aan de Walstraat no. 1, dat tegenwoordig is opengesteld als museum. Het kan het beste worden gekarakteriseerd als een voormalige stadsboerderij, oorspronkelijk gebouwd in vakwerktechniek en later goeddeels ‘versteend’. Het is tegenwoordig .vooral bekend als het ‘Drostenhuis’. Deze benaming is eigenlijk een aardig voorbeeld van wat men nu vaak aanduidt als the invention of tradition. Van de drie Drosten van Twenthe die in de 18e en vroege 19e eeuw in Ootmarsum woonden, resideerden er twee op de havezate het Huis te Ootmarsum, een geseculariseerde Commanderij van de Duitse Orde. Dezen, vader en zoon, behoorden tot de famlie Van Heiden Hompesch. Vooral de zoon, Sigismund, was een ware “potentaat” (20), die onder meer berucht is geworden door zijn conflict met de patriotse ‘volkstribuun’ Joan Derk van der Capellen tot den Pol met als inzet de drostendiensten: “hand- en spandiensten” (13), die de drost op dubieuze gronden van het landvolk meende te mogen eisen. De Van Heidens hadden niets hoegenaamd met het huis aan de Walstraat te maken.
Dit is wel het geval met de als patriot omhoog gekomen mr. Hendrik Knijpinga Cramer, die er lange tijd gewoond heeft, ook toen hij in de jaren 1799-1811 drost van Twenthe was, een functie die overigens veel minder belangrijk was dan onder de oude Republiek. In 1811 werd de benaming gewijzigd in ‘baljuw’; zo was Knijpinga Cramer de laatste Drost van Twenthe.
Wie weten wil wat het inhield om Drost van Twenthe te zijn onder de oude Republiek én tijdens wat wij de ´Franse tijd´ plegen te noemen, heeft veel aan de inleidende paragrafen, kennelijk van de hand van de redacteur Paul Brood (9-25). Daarna volgt een overzicht van de bouw- en bewoningsgeschiedenis van het huis. Uitgebreid wordt de verbouwing omstreeks 1750 behandeld, waardoor onder meer een modieuze nieuwe voorgevel tot stand kwam en die de transformatie van stadsboerderij tot herenhuis inleidde. Van de bewoners valt het meeste licht op de reeds genoemde Knijpinga Cramer en diens levensgang als gewiekst politicus (hij bracht het onder de Bataafsche Republiek zelfs tot Overijssels “Representant” in de Nationale Vergadering) en “levensgenieter” (38), en op het echtpaar Mulder-van Eerde, dat in de jaren 1960 het totaal vervallen pand kocht en middels een restauratie huis en tuin tot nieuwe luister bracht. De in 1978 overleden J.H. Mulder was vele jaren directeur/secretaris van het Prins Bernhard Fonds en daarnaast onder meer van 1964 tot 1972 buitengewoon hoogleraar in de sociologie van de kunst aan de Amsterdamse Rijksacademie voor Beeldende Kunsten (de eerste in Nederland met die leeropdracht). Zijn echtgenote heeft een belangrijke rol gespeeld in de kring van het Nederlandse Montessori-onderwijs. Het kinderloze echtpaar heeft aanvankelijk het plan gehad het huis als tweede woning te gaan gebruiken maar is er na 1972 permanent gaan wonen. Na het overlijden van Mevrouw Mulder in 2008 werd het eigendom van de Stichting Mulder-van Eerde, die het als museum exploiteert.
Een ‘ kunsthistorische rondblik’ geeft een duidelijk beeld van de huidige inrichting van huis en tuin (51-71). Mijn stellige indruk is dat de laatste bewoners een geheel van grote distinctie hebben geschapen. Het is - als ik me die opmerking mag veroorloven - haast te mooi geworden voor een Twents landstadje. Ik kan mij bij voorbeeld moeilijk voorstellen dat het in de tijd van Knijpinga Cramer ook pronkte met een replica in miniatuur van Canova’s beeld van Napoleons dartele zuster Pauline (59, daar éénmaal foutief gespeld als ‘Poalina’). Wat ik mis, is een verklaring van de vele kunsthistorische vaktermen die in de ‘rondblik’ worden genoemd. Bij de behandeling van de bouwgeschiedenis blijft de historie van één markant element wat in het vage: het geveltorentje, dat kennelijk omstreeks 1750 ontstond, later verdween en bij de laatste restauratie opnieuw werd aangebracht.
Dr.Philip Bosscher
Trefwoorden: Nederland, Twente, Ootmarsum, Nieuwe tijd, Drostenhuis