Tijdens de Franse bezetting van Nederland heerste er een anti-Franse stemming. Tegen deze achtergrond schreef Jan Frederik Helmers (1767-1813) zijn liefdesbetuiging aan het vaderland De Hollandsche natie (1813). Werd het gedicht in eigen tijd met enthousiasme ontvangen, in latere tijden oogstte het toch vooral kritiek, ‘moedig maar zonder talent’ en ‘vol van bombastische retoriek’ was de algemene opinie in de negentiende eeuw.
Lotte Jensen, filosoof en neerlandica, wil met deze uitgave de bijzondere positie van dit lofdicht in de Nederlandse literatuur verdedigen. In een helder betoog plaatst zij het gedicht in zijn context en bespreekt het inhoudelijk, stilistisch en met betrekking tot de receptiegeschiedenis. Aansluitend is de uitgave van de Hollandsche natie uit 1813 opgenomen.
Jan Frederik Helmers, werkzaam als metselaar en makelaar bij zijn vader, voelt zich al jong aangetrokken tot de literatuur en vooral het dichterschap. Op twintigjarige leeftijd publiceert hij zijn eerste gedicht en blijft daarna zeer productief. Veel van zijn werk lijkt een aanloop te zijn naar het meesterwerk. Verschillende thema’s in De Hollandsche natie zijn in eerder werk al ter sprake gekomen en tonen zijn politieke geëngageerdheid. Het zijn ook turbulente tijden en Helmers is een overtuigd Orangist.
Weliswaar een politiek statement, toch was De Hollandsche natie niet specifiek tegen de Fransen gericht. Helmers werkte er tien jaar aan, dus al voor de Franse overheersing, en een aantal delen was al eerder gepubliceerd. Mede door deze voorpublicaties is te zien dat hij bleef schaven en herschrijven. De Franse censuur heeft zeker 150 versregels, onder andere over de vernielingsdrang van de overheersers en de deplorabele toestand van zijn land, laten schrappen. In de herdruk van 1814 zijn de originele passages weer opgenomen. Jensen legt een aantal voorbeelden naast elkaar om ons een beeld te geven van de toegepaste censuur.
Het gedicht bestaat uit een voorrede, een voorzang en zes zangen. In de voorrede geeft Helmers het doel van het werk aan, de liefde voor zijn land en de hoogachting voor zijn voorvaderen. De voorzang staat los van het eigenlijke gedicht. Het is een bardenzang, getiteld ‘lof van het eiland der Batavieren’ en zet de levenswijze, de gewoonten en de leefomgeving van de vroegste bewoners van Holland af tegen de gekunstelde levenswijze van de Romeinen. De zes zangen worden elk aan een aspect van de historische grootheid van Nederland gewijd; zedelijkheid, heldenmoed te land, heldenmoed ter zee, zeevaart, de wetenschappen en de `schoone kunsten’. Op elk gebied worden de grote namen geroemd; in het deel over de `schoone kunsten’ is het vooral de dichtkunst die aandacht krijgt. Met de volgorde van de gezangen benadrukt Helmers enerzijds de weg van het aardse naar het hogere, de geest. Anderzijds gaat het van gebeurtenissen en helden in het binnenland naar Hollanders die in het buitenland naam hebben gemaakt.
De Hollandsche natie is moeilijk in een genre te plaatsen. Jensen concludeert dat `vaderlands epos’ nog het meest van toepassing is, maar dan dient men wel van een brede definitie uit te gaan. Hierin wordt een belangwekkende gebeurtenis of figuur centraal gesteld en een link gelegd met de eigen tijd. De hoogdravende stijl paste binnen de functie van poëzie van rond 1800. Het doel was gevoelens op te wekken en denkbeelden over te brengen, vaak in pathetische en emotievolle bewoordingen. De bombastische toon en de vele stijlfiguren die Helmers gebruikte, waren dan ook uit puur effectbejag. Jensen licht dit toe aan de hand van een groot aantal voorbeelden. Later komt ze nog terug op Helmers’ beschrijving van het ‘ware dichterschap’. Hij beschouwt een dichter als een ‘schepper’ met Goddelijke eigenschappen en met zicht op de hogere werkelijkheid achter de zintuigen.
De waarderingsgeschiedenis van dit opus magnum vertoont een grillig verloop. Kreeg Helmers veel lof van in het werk vermelde personen, de recensenten in die tijd bleven stil. Slechts één positieve kritiek verscheen. Desondanks vond het gedicht zijn weg naar het grote publiek en werd een van de belangrijkste werken van de Nederlandse literatuur genoemd en een inspiratiebron voor veel auteurs. In 1829 begon een polemiek, voor- en tegenstanders lieten zich uit. Een decennium later begon met de afkeuring van Potgieter en Busken Huet een kentering. In 1866 werd het gedicht zelfs een betekenisloze woordenbrij genoemd en na 1870 werd het stil, sinds 1883 is het zelfs niet meer herdrukt. Pas honderd jaar na zijn sterfdag, in 1913, mocht dit lofdicht weer op waardering rekenen, echter al in 1934 werd het door Menno ten Braak opnieuw bekritiseerd. De laatste tien jaar, parallel aan de aandacht voor de nationale identiteit, wordt het weer een uniek fenomeen genoemd. Helmers zelf heeft noch de positieve, noch de negatieve reacties meegemaakt, hij stierf kort na publicatie in 1813.
In onze tijd lijkt dit hoogdravende, bijna 3700 versregels tellende gedicht voor velen een enorme opgave. Nog nauwelijks thuis in de regels der dichtkunst en veel kritischer over onze vaderlandse geschiedenis wordt een werk als dit al snel ter zijde geschoven. Lotte Jensen geeft echter een zo toegankelijke en verhelderende inleiding op De Hollandsche natie dat deze bezwaren verdwijnen en u kunt genieten van een meesterwerk dat de gevoelens van zijn tijd weerspiegelt.
Diane Spelbos
Trefwoorden: Nederland, Nieuwe tijd, Franse overheersing, 19e eeuw, Helmers, Hollandsche natie, Literatuur, Dichtkunst