Advocaten zijn geldwolven, arrogant, afstandelijk en hebben associaties met de onderwereld. Dit is het beeld van de advocatuur dat ons wordt voorgeschoteld in films uit Hollywood. Maar ook in Nederland schijnt dit beeld – volgens onderzoek in opdracht van de Nederlandse Orde van Advocaten – te overheersen. Deze stereotypen komen we ook tegen in de bundel Geschiedenis van de advocatuur in de Lage Landen. Zo gaat bijvoorbeeld Georges Martyn in op een schilderij van Pieter Brueghel de Jonge uit 1621 dat onder kunstliefhebbers bekend staat onder de titel “Dorpsadvocaat”. We zien hierop afgebeeld cliënten die eerbiedig hun hoed afnemen voor de juridische raadgever. Ze betalen hem in natura, want in hun handen hebben ze onder andere een dode gans, druiventrossen en een mand vol koeken. In de deuropening staat iemand die niet binnen durft te komen. De dorpelingen zijn geïntimideerd en worden duidelijk uitgekleed voor hun juridische bijstand.
Maar volgens de auteur is echter niet een advocaat afgebeeld, maar een procureur. De advocaat had een universitaire opleiding genoten en trad voor gerechtshoven op als pleiter in gewichtige zaken. De procureur, vaak zonder juridische scholing, vormde een barrière die de gewone man belette om zelf zijn proces te voeren. Procureurs stelden de verschillende gerechtelijke akten op waarmee processen voetje voor voetje vooruit strompelden. Zij hadden veel meer contact met de gewone man. Daarom stelt de auteur voor om dit schilderij voortaan de “Stadsprocureur” te noemen, want enkel in steden trof men een dergelijk kantoor aan. Het is dan ook vreemd dat de uitgever een detail van dit schilderij op de kaft heeft gezet, omdat hier klaarblijkelijk niet een advocaat staat afgebeeld, maar een procureur.
De titel van dit boek suggereert dat men te maken heeft met een overzichtswerk, maar dit is niet het geval. De geschiedenis van de advocatuur is zowel in Nederland als België nog grotendeels onontgonnen terrein. Met deze bundel, die maar liefst twintig bijdragen bevat, is getracht een panoramisch overzicht te bieden “van de historische advocatuur, sinds de introductie ervan in de late middeleeuwen tot vandaag” (pag. 12). Hier is men gedeeltelijk in geslaagd. De redactie geeft zelf al aan dat de weegschaal is over gaan hellen naar de Belgische zijde. Jonge rechtshistorici in Leuven en Gent zijn zich intensief gaan bezighouden met de advocatuur en het boek werd dan ook gepresenteerd tijdens een colloquium te Gent in 2009. Belgische rechtshistorici hebben geschreven over de advocatuur in de middeleeuwen, terwijl de Nederlandse collega’s het lieten afweten. Zo komen we veel te weten over de advocatuur in het graafschap Vlaanderen en de rechtsbijstand tijdens heksenprocessen in de Zuidelijke Nederlanden. De Nederlandse rechtshistorici komen op hun beurt met een tweetal bijdragen over de vroegmoderne tijd zonder dat de Belgen iets over dit tijdvak schrijven. Het gaat dan om een boeiend artikel over de advocatuur in de Noordelijke Nederlanden tot 1838 en de van een grote deskundigheid getuigende bijdrage van Frank Keverling Buisman over advocaten bij het Hof van Gelre en Zutphen tussen 1610 en 1811.
Er zitten mooie bijdragen tussen, ondanks het gebruik van juridisch jargon dat soms onvermijdelijk is. Zo is het boeiend te lezen hoe advocaten ijverden voor de vrijheid van drukpers bij de totstandkoming van de Belgische grondwet. En hoe vrouwen in de twintigste eeuw langzaam werden toegelaten tot de advocatuur, de magistraat en het notariaat. Verschillende artikelen geven reden tot bezinning op het vak. Deze bundel is dan ook niet alleen interessant voor (rechts-)historici, maar ook voor de beroepsgroep zelf.
Drs. Aron de Vries
Trefwoorden: Nederland, België, Middeleeuwen, Nieuwe tijd, Advocatuur, Rechtsgeschiedenis, Strafpleiters, Rechtsbijstand