Uw sekse en de onze
rouwen en genootschappen in Nederland en de ons omringende landen (1750 – ca 1810)
Claudette Baar-de Weerd
368 pp, € 39,-
isbn/issn: 978-90-8704-100-7
zwart/wit geïllustreerd

Uw sekse en de onze

(recensie: Paula Dix-Hertogh)

In haar proefschrift gaat Claudette Baar-de Weerd op zoek naar sporen van aanwezigheid van vrouwen in Nederlandse genootschappen en in de ons omringende landen. Voor deze genootschappen was het in het begin van de achttiende eeuw zó vanzelfsprekend dat vrouwen hieraan niet deelnamen, dat het niet nodig werd gevonden hiervoor regels in de statuten op te nemen. Vrouwen werden geacht voor huis en haard te zorgen. Hun opleiding, zo die er al was, werd hierop toegespitst. Verdere kennis konden ze eventueel opdoen met zelfstudie. Daarnaast zou vrouwelijke deelname de man alleen maar afleiden van zijn wetenschappelijke bezigheden!
In de laatste decennia van de achttiende eeuw lijkt hier langzamerhand verandering in te komen. Getalenteerde dames werden uitgenodigd om deel te nemen aan dichtgenootschappen, echtgenotes van leden werd toegestaan avonden van wetenschappelijke genootschappen bij te wonen. In Middelburg richtten vrouwen zelfs een eigen genootschap op: Het Natuurkundig Genootschap der Dames. Ook als honorair lid of als donatrice konden vrouwen bij verschillende genootschappen hun steentje bijdragen. Actieve deelname werd in sommige genootschappen mogelijk, een bestuursfunctie bleef echter nog lange tijd onbereikbaar.
Vaak had het toestaan van vrouwelijke leden pragmatische redenen. De echtgenotes van de leden van de wapengenootschappen zorgden bijvoorbeeld voor de vaandels. In ruil daarvoor mochten zij exercities bijwonen. Dames werden ook wel gevraagd als aangenaam gezelschap bij meer sociale evenementen. Felix Meritis liet in principe geen vrouwen toe, toch ontstond ook hier een zeker gedoogbeleid.
Deelname was niet altijd standsgebonden. Toch was het zo dat alleen de meer welgestelde dames hieraan deel konden nemen. Reden hiervoor was niet altijd de contributie, die eventueel kon worden kwijtgescholden. Een belangrijker argument was de vrije tijd waarover de vrouwen beschikten. Alleen vrouwen die zich een huishoudster en kinderjuffrouw konden veroorloven, hadden tijd om actief lid te worden van de genootschappen. Ook interesse, kennis en leeftijd waren van invloed op hun deelname.
Dat het een gedegen onderzoek betreft wordt niet betwist. Baar-de Weerd heeft blijkens haar literatuur- en archieflijsten uitgebreid onderzoek gedaan. Op de neerslag van dit onderzoek, het uiteindelijke proefschrift, valt wel een en ander af te dingen. Soms verliest zij zich in opsommingen of minder ter zake doende uitweidingen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het hoofdstuk `Collectieve biografie van de betrokken vrouwen’ (pp. 101 – 168). Ook herhaalt zij zichzelf regelmatig. Zo komt de deelname van vrouwen aan de muziekavonden van Felix Meritis meerdere malen in haar proefschrift terug. Opmerkelijk is dat Baar-de Weerd het ook zelf lijkt te constateren. Zo schrijft zij op p. 154 tweemaal (!) “zoals eerder vermeld”. Dit zijn minpuntjes voor een verder mooi onderzoek, dat niet alleen inzicht geeft in de verhouding tussen mannen en vrouwen in de achttiende eeuw, maar ook in de eerste aanzetten van vrouwenemancipatie in een mannenwereld.

Paula Dix-Hertogh

 

Trefwoorden: Vrouwengeschiedenis, Verlichting, Genootschappen, Nederland, 18e eeuw