Maritieme geschiedenis mag zich in Nederland in een aanzienlijke belangstelling verheugen, zij het dat vooral de VOC veel aandacht krijgt van het grote publiek, en niet alleen in het jubileumjaar 2002. Maar de zeevarende natie die Nederland altijd is geweest heeft veel meer te bieden. Enkhuizen, Amsterdam en Rotterdam hebben allemaal musea die geheel gewijd zijn aan maritieme geschiedenis waarvoor grote belangstelling is.
De historicus Leo Akveld was bijna dertig jaar lang verbonden aan het Maritiem Museum te Rotterdam, totdat hij in 2002 met pensioen ging. Ter gelegenheid van zijn afscheid stelden een aantal vrienden en collegae een vriendenbundel samen, die veertien bijdragen bevat. Akveld is een zeer actief maritiem historicus, zo blijkt uit zijn levensbeschrijving die in het boek is opgenomen. Onder andere heeft hij als bestuurslid van de Linschoten-vereniging - die zich bezig houdt met het publiceren van reisverslagen - en van de Nederlandse Vereniging voor Zeegeschiedenis veel tot stand gebracht voor de maritieme geschiedenis in Nederland. Daarnaast verdiende hij ook zijn sporen als auteur. De belangrijkste publicatie waar hij aan heeft meegewerkt is het omvangrijke standaardwerk Maritieme Geschiedenis der Nederlanden (Bussum 1976-1978).
De vriendenbundel bevat maritiem-historische bijdragen in de breedste zin des woords, variërend van de weergave van scheepvaart in de wereld van Asterix en Obelix tot de drukgeschiedenis van een 17de-eeuws navigatiehandboek. Leesbaarheid en niveau van de bijdragen verschillen, zoals men in een bundel kan verwachten; sommige zijn zeer specialistisch, anderen zijn vrijblijvend en niet al te diepgravend. Bijzonder interessant is het artikel van Paul Forsythe Johnston, ‘The Origins of Marine Art’ (blz. 115-127) waarin hij aantoont dat maritieme kunst zo oud is als de beschaving zelf. Al dan niet kunstzinnige afbeeldingen van maritieme onderwerpen werden al door de Sumeriërs vervaardigd - op zich lijkt dat een open deur, maar het was blijkbaar nog niet zo doorgedrongen tot Nederlandse maritieme historici, die het ontstaan van maritieme kunst gemeenlijk laten beginnen in de vroegmoderne tijd. Een ander interessant verhaal over scheepvaart in de oudheid gaat over maritieme elementen in Asterix en Obelix (Ron Brand, ‘Antieke scheepvaart in het stripverhaal. Een maritieme kijk op Asterix’, blz. 17-31). De auteur gaat in op de vraag in hoeverre het beeld dat Goscinny en Uderzo geven van de maritiem-historische aspecten van de Oudheid met de bronnen strookt. Een nuttige aanvulling op de boeken die René van Royen heeft gepubliceerd over het historische ‘waarheidsgehalte’ van de avonturen van Asterix en Obelix. Liefhebbers van historische strips zullen zeker kunnen instemmen met Brands wens dat Asterix in een volgend album eens bij de Bataven op bezoek komt - hij is immers zo’n beetje in heel Europa geweest, behalve in Nederland.
Interessant is ook het artikel van Frits Loomeijer, ‘Buizen, tjalkachtigen, kotters en zeeboten. Driehonderd jaar verwarring in scheepstypologie’ (blz. 155-169), over de vaak Babylonische spraakverwarring over de vele historische scheepstypen, die historici nog wel eens parten speelt. Andere interessante artikelen gaan over Nederlandse voorlopers van het vooral uit de negentiende-eeuwse walvisvaart bekende scrimshaw, de gewoonte overtollig walvisivoor te bewerken tot beeldjes en dergelijke, en over de symboliek van het schip door de eeuwen heen. Er staan niet alleen historisch bijdragen in; zo wordt onder andere ook ingegaan op het veranderend tentoonstellingsbeleid in het Maritiem Museum.
De bundel is niet alleen inhoudelijk de moeite waard, ook aan het boek zelf is de nodige aandacht besteed; het geheel oogt zeer verzorgd, en is voorzien van een rustige bladspiegel en scherpe, duidelijke afbeeldingen. Het is kortom een waardig afscheid voor een actief en zeer verdienstelijk maritiem historicus. Dat sommige bijdragen nogal jargonesk en daardoor wat minder leesbaar en weinig toegankelijk zijn, doet daar niets aan af - het is immers een vriendenbundel.
Henk Looijesteijn