Het CNV, opgericht in 1909, ontwikkelde zich van een kleine protestantse en verzuilde organisatie tot de tweede vakcentrale van Nederland, met een eigen, christelijk-sociale identiteit. 'Voor het Volk om Christus’ wil' laat aan de hand van een aantal centrale vakbondsthema’s – sociaal-economisch beleid, sociale zekerheid en medezeggenschap – zien, dat het CNV een eigen rol heeft gespeeld in de geschiedenis van de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Hierbij ligt het accent vooral op de laatste vijftig jaar. De behandeling van de centrale thema’s wordt omlijst door een schets van de ontwikkeling van het CNV als organisatie en van het politieke en maatschappelijke netwerk waarbinnen het CNV opereerde. Duidelijk wordt, dat het CNV op bepaalde cruciale dossiers (de WAO, gezinsvriendelijk beleid) een voortrekkersrol heeft gespeeld en in andere gevallen de rol van wegbereider. Daarbij heeft het CNV altijd gezocht naar mogelijkheden om conflicten of belangentegenstellingen in goed overleg op te lossen.
Het CNV heeft vaak geworsteld met de spagaat van enerzijds een gezagsgetrouwe christelijke organisatie en anderzijds een vakbeweging te zijn. Bij arbeidsconflicten bleek het CNV dan ook vaak aanzienlijk minder ver te gaan dan het socialistische FNV en daarbij koos het doorgaans de weg van het overleg in plaats van het zware middel van een staking.
Het betreft hier een proefschrift. De centrale vraag die Hazenbosch in zijn proefschrift stelt, is: slaagt het CNV erin te zijn wat het wil zijn, namelijk een christelijk-sociale beweging? Die vraag beantwoordt hij aan het eind van het boek bevestigend. Het CNV blijft dichtbij zijn (christelijke) inspiratiebron en speelt in op maatschappelijke ontwikkelingen; de vakcentrale blijft in beweging.
Toch is Hazenbosch in de conclusie van zijn proefschrift niet louter positief, vooral omdat steeds minder werknemers zich aansluiten bij een vakbond. “De FNV heeft hetzelfde probleem. De vakbonden hebben nu nog markante posities in sociaal-economische discussies, maar als het ledental relatief verder afneemt, wordt hun positie moeilijker.”
Mijn belangrijkste kritiek als recensent is eigenlijk de omvang van deze dissertatie. Schrijven is schrappen en een wetenschapper die zijn meesterproef verricht, dient in staat te zijn, keuzes te maken en in te perken. Er verschijnen wel vaker proefschriften met een Lord of the rings-achtige omvang en doorgaans weegt de kwantiteit hier niet op tegen de kwaliteit. In de inleiding, waar de schrijver zijn centrale vraag presenteert, worstelt hij ook met de vraag of hij als persoonlijk betrokken historicus in staat is om voldoende wetenschappelijke distantie van zijn onderwerp te nemen. Hij wijst op nadelen van directe betrokkenheid bij een auteur, maar noemt als voordeel ook dat hij de organisatie van binnenuit kent en daardoor de bronnen beter kan duiden. Een belangrijk nadeel is mijns inziens echter ook dat de te grote betrokkenheid verhindert dat er keuzes gemaakt worden en dat ieder detail van belang wordt geacht.
Nu betreft het hier een geschiedenis van een christelijk-sociale beweging en daardoor vormt het een beschrijving van een eeuw geschiedenis vanuit christelijk-sociaal perspectief. Dit laatste maakt het een interessant overzicht van de geschiedenis van de 20e eeuw. Vraag blijft echter of een dergelijk overzichtswerk als proefschrift kan dienen.
Drs. Paul Hendriks
Trefwoorden: Nederland, 20e eeuw, Vakbond, Sociale geschiedenis, Christelijke politiek