Herinneringen en identiteit in het vrijzinnig protestantisme
Opstellen aangeboden aan prof. dr. E.H. Cossee bij zijn afscheid als hoogleraar
Mirjam de Baar en Mathilde van Dijk (red.)
200 pp, € 19,-
isbn/issn:

Herinneringen en identiteit in het vrijzinnig protestantisme

(recensie: Han C. Vrielink)

Centraal in de veertien artikelen in deze bundel stelt de redactie het door de Franse historicus Nora gemunte begrip lieux de mémoire. Het zijn plaatsen die in het collectieve geheugen van een volk verankerd zijn en waarmee die natie zich kan identificeren. In dit boek gaat het echter niet om de lieux de mémoire van een natie, maar van een groep, de vrijzinnig protestanten. Evenals Nora verstaan de auteurs van dit boek onder lieux de mémoire niet alleen concrete plekken waarmee de collectieve herinneringen van de vrijzinnig protestanten zijn verweven, maar hanteren zij een ruimer concept, waarbij het begrip lieux de mémoire ook verbonden is met personen (zoals Coornhert), boeken en monumenten, en vooral met abstracte begrippen (zoals tolerantie). Met al deze `herinneringen’ voelde men zich, volgens de redactie, in vrijzinnig- protestantse kringen verbonden en deze gingen daardoor deel uitmaken van de vrijzinnig- protestantse identiteit.
Bovendien heeft de redactie het begrip vrijzinnigheid expliciet ruim opgevat en niet beperkt tot de groepen die tegenwoordig tot het vrijzinnig protestantisme worden gerekend.
Het boek is geïllustreerd (z/w); ieder artikel is voorzien van een uitvoerige literatuuropgave in de noten; het bevat een register van plaats- en persoonsnamen en tevens een lijst met gegevens over de twaalf auteurs.

Voor Arie L. Molendijk is het boek Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme van Johannes Lindeboom een lieu de mémoire (p. 15 – 26 ). In weinig bladzijden geeft Molendijk een fraaie samenvatting van de kern van dit magnum opus van Lindeboom en daarmee van het vrijzinnig protestantisme. Lindeboom mag dan geen definitie hebben kunnen geven van het vrijzinnig protestantisme, hij wist de belangrijke kenmerken en ideeën van die stroming wel helder samen te vatten. Zoals daar zijn: het ontkennen van iedere vorm van kerkelijk leergezag en van de goddelijke oorsprong van de Bijbel; de nadruk op de autonomie van de mens; het aanvaarden van de verwereldlijking en de kerkelijke ontvoogding van vele levensgebieden; een verregaande verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden en de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek. Lindeboom wees erop dat deze liberale ideeën “in ons land van oudsher correlaat geweest zijn met de sociale en culturele geesteshouding eener, breede, verlichte burgerij van humanistische stempel” (geciteerd door Molendijk p. 23). Volgens Lindeboom had de vrijzinnigheid rond 1870 in de theologie definitief haar plaats ingenomen. Maar het vrijzinnig protestantisme slaagde er uiteindelijk niet in om de grote massa voor de nieuwe inzichten te winnen. Standsverschillen speelden daarbij zeker een rol. Ook raakten de vrijzinnigen bekneld tussen de orthodoxie enerzijds en de vrijdenkersbeweging anderzijds.
Hier had Molendijk wel even de interessante dissertatie God van vooruitgang (2007) van Mirjam Buitenwerf – Van der Molen mogen noemen. Buitenwerf maakt aannemelijk dat, naast andere factoren, ook de vrijzinnige popularisering van de resultaten van het historisch-kritische bijbelonderzoek an sich al onkerkelijkheid tot gevolg kon hebben. Als immers de zelfstandige overtuiging van het individu uiteindelijk de enige basis van het geloof was, dan kon dat individu ook op eigen gezag besluiten helemaal niet meer te geloven. De vrijzinnige organisaties werden zo voor velen een doorgangshuis naar de onkerkelijkheid. Een vergelijkbare ontwikkeling had zich al eerder voorgedaan bij bekende moderne predikanten als Conrad Busken Huet en Allard Pierson, die de kerk en het geloof hadden verlaten.
Molendijk besluit zijn interessante artikel met de opmerking, dat Lindebooms boek steeds meer een terugblik wordt voor een stroming van weleer, omdat de vrijzinnigheid in snel tempo vervluchtigt. Daarmee ben ik het volmondig eens: het georganiseerde vrijzinnig protestantisme loopt op haar laatste benen. Het ledenbestand is in sterke mate vergrijsd en de lezingen hebben vaak een hoog “Oibibio”- gehalte.

Hans Roldanus beschrijft in `Vrijzinnigheid in de familie’ (pp. 27 – 41) zijn tante Corry Roldanus (levensgezellin van Johannes Lindeboom). Zij is, ook buiten de kring van de vrijzinnigheid, bekend geworden door haar boeken en artikelen over de zeventiende-eeuwse voorlopers van de vrijzinnigheid. Zeer bekend werd haar boek: Zeventiende-eeuwse geestesbloei ( 1938, 1961). In haar werken concentreerde Roldanus zich op het tertium genus reformationis, de stroming tussen de contraremonstranten en de contrareformatie, bestaande uit “het complex van remonstranten en collegianten, van spiritualisten en rationalisten, cartesianen en spinozisten in hun onderlinge beïnvloedingen en onderscheidingen” ( p. 30). Corry Roldanus waardeerde bovenal het collegiantisme als voorbode van een nieuwe geest.

Mathilde van Dijk schetst in: `Door hun geestigen stijl en evangelischen inhoud’ (pp. 43 -54) een geschiedenis van de waardering van de Moderne Devotie in vrijzinnige kring. Zij doet dit aan de hand van een korte biografie van de kerkhistoricus Willem Moll (1812 – 1879 ). De Moderne Devotie fungeerde in de negentiende eeuw als een echte lieu de mémoire voor de vrijzinnig protestanten. Zij beschouwden de Moderne Devotie als een voorloper van de Reformatie, maar meer nog “als een exponent van een typisch Nederlandse uitwerking van de Hervorming, die naar hun oordeel een eigen plaats verdiende naast de Duitse Reformatie van Luther en de Franse van Calvijn” (p. 44). Van Dijk beschrijft op boeiende wijze hoe Moll deze visie van zijn geloofsgenoten heeft bestreden. Hij wilde de devoten dan nog wel, in bepaalde opzichten en met de nodige restricties, als voorlopers van de Reformatie beschouwen, maar zeker niet als een Nederlandse Hervorming in de dop. Daarvoor legden zij nog veel te veel de nadruk op ascese, wereldverzaking en kloosterleven.

De pastorie van Jorwerd was voor de vrijzinnigheid zeker een lieu de mémoire, aldus Rienk Klooster in zijn artikel `Dr. Cornelis Hille Ris Lambers. Een opmerkelijk dienaar van God in Jorwerd (1907 – 1927 )’ (pp. 55 – 66). De zeer begaafde predikant Hille Ris Lambers was namelijk een groot voorvechter en coryfee van de vrijzinnigheid, aldus Klooster. De auteur zet heel mooi het verband uiteen tussen de omslag in het culturele klimaat die zich `op het breukvlak van twee eeuwen’ in de westelijke wereld voltrok en de ontwikkelingen die het vrijzinnig protestantisme in dezelfde tijd doormaakte. Hille Ris Lambers was een exponent van die ontwikkeling. Zijn grote belangstelling voor Leo Tolstojs ideeën over ascetisme en over de vereenvoudiging en verdieping van het leven getuigen daarvan.

De Jorwerdse predikant streefde naar “een nieuwe samenleving, een maatschappij ontdaan van gouddorst en hebzucht, van nutteloozen arbeid en dwaze verspilling van arbeidskracht “ (geciteerd door Klooster, p. 60). Hij stond vooral bekend door zijn belangstelling voor oosterse wijsheid en het spiritisme.

Dezelfde interesse in de ideeën van Tolstoj treffen we ook aan bij de eerste vrouwelijke predikant in Nederland, Anne Zernike. Zij kantte zich in haar dissertatie tegen het marxisme vanwege de nadruk die het legde op de klassenstrijd. Tolstojs ideeën kwamen meer overeen met haar opvatting dat het socialisme was: leven in onderlinge liefde en broederschap. Anne Zernike werd in 1911 predikant in de doopsgezinde gemeente van Boven-Knijpe (De Knipe). Yme Kuiper schreef een goed verhaal over haar, getiteld: `De predikante, de gevelsteen en de driemaster’ (pp. 67 – 81).

In: `Gouda: kraamkamer van de vrijzinnigheid in de Nederlanden’ (pp. 83 – 98 ) breekt Paul H.A.M. Abels terecht een lans voor de stad Gouda als de bakermat van de vrijzinnigheid in Nederland. Abels draagt hiervoor een keur van argumenten aan. De stad koos als eerste grote stad de kant van de prins, maar de geuzen werden er niet de baas. De stadsregering eiste namelijk dat ‘de liberteyt van den religie’ strikt gehandhaafd diende te worden. Ook na 1572 lukte het de stad, tegen de zware druk van de Staten van Holland in, en geheel in de geest van Coornhert, elke vorm van geloofsdwang te weren. Tal van vrijdenkers en heterodoxe boekdrukkers zochten bescherming in Gouda. Katholieke priesters en kloosterlingen waren dan wel, op last van de Staten, hun kerken en kloosters kwijtgeraakt, maar zij konden in Gouda blijven wonen en in woonhuizen naar believen de H. Mis opdragen. In de bestandstwisten echter bracht Maurits in Gouda de vrijzinnigheid om zeep, daarbij stevig geholpen door een kleine groep fanatieke, orthodox-gereformeerde Vlamingen, die zich in Gouda had gevestigd. Dit alles uiteraard tot vreugde van de contraremonstranten, die vonden dat Gouda altijd al “het rattenest ende de dreckwaghen van alle ketterijen” was geweest (p. 97). Maurits durfde echter Gouda pas aan te pakken nadat overal elders de wet al verzet was. En al een jaar later moest Ernst Casimir een nieuwe wetsverzetting doorvoeren! Een mooi en overtuigend artikel !

Marius van Leeuwen beschrijft in `Nieuwegracht 27: de droom van een vrijzinnige zuil’ (pp.167 – 178) hoe na een oproep van K.H.Roessingh in 1923 de vrijzinnige organisaties tot een vorm van samenwerking kwamen. Een van de uitvloeisels van die samenwerking was de oprichting van de V.P.R.O. in 1926. Behalve deze omroeporganisatie vestigden de Nederlandse Protestanten Bond, de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden, de Remonstrantse Broederschap, allerlei jeugdbonden en andere vrijzinnige organisaties zich in Nieuwegracht 23 – 27 . Nu zitten alleen de remonstranten nog op Nieuwegracht 27a, een gedeelte van het oude nummer 27. De droom van de vrijzinnige zuil is vervlogen.
Of Nieuwegracht 27 een echte lieu de mémoire van de vrijzinnigheid is geworden, betwijfel ik. Temeer omdat ook Van Leeuwen aangeeft dat het nooit tot een (h)echte samenwerking tussen de vrijzinnige organisaties is gekomen.

Het boek bevat veel wetenswaardigs en is zeer zeker interessant voor een ieder die zich wil verdiepen in de geschiedenis van de veelkleurige wereld van het vrijzinnig protestantisme.
Maar na lezing van het boek ben ik er wel van overtuigd geraakt dat het lieux de mémoire-concept veel te hoog gegrepen is voor de veelal vervlogen herinneringen van de toch wel erg kleine schare vrijzinnigen, die onderling nog flink verdeeld was ook. Ik wil nog aannemen, dat men zich in het verleden in de diverse vrijzinnig-protestantse kringen verbonden voelde met sommige van deze `herinneringen’. Ik betwijfel echter of die herinneringen deel gingen uitmaken van `de’ vrijzinnig- protestantse identiteit. Was daarvoor de onderlinge verdeeldheid niet te groot ? Maar hoe dit ook zij, wie van de vrijzinnigen van vandaag identificeert zich nog met welk onderwerp dan ook uit dit boek ?

Han C. Vrielink

Trefwoorden:
Nederland, Nieuwe tijd, Kerkgeschiedenis, Vrijzinnig protestantisme, Vrijzinnigheid, Johannes Lindeboom, Lieux de mémoire, C.W. Roldanus, Zeventiende-eeuwse Geestesbloei, Moderne Devotie, Cornelis Hille Ris Lambers, Leo Tolstoj, Tolstojanisme, Anne Zernike, Boven-Knijpe, Gouda, V.P.R.O., Nieuwegracht 27