Gerard Groeneveld is historicus en neerlandicus en hij recenseerde in de jaren negentig van de vorige eeuw boeken voor de NRC die allen te maken hadden met het Derde rijk, de bezetting of de geschiedenis van het Boek; hij mag mede om die reden een autoriteit genoemd worden wanneer het gaat om de geschiedenis van de NSB en de Nederlandse SS-ers. Daarnaast is hij een van de weinigen die zich serieus heeft verdiept in de opkomst en ondergang van het zogenaamde bruine boek in Nederland.
Reeds in 2001 verscheen zijn onderzoek en wel in dezelfde vorm als deze tweede druk uit 2009. De schrijver geeft een beknopte inleiding over de propagandistische waarde die zowel door de fascisten in Mussolini's Italië als door de nationaalsocialisten in Hitler-Duitsland aan het geschreven woord werd gehecht. Vervolgens richt de auteur zich op de verspreiding en receptie van fascistische en nationaalsocialistische geschriften in vooroorlogs en bezet Nederland. Aan de wens om het papieren spoor van het fascisme en nationaalsocialisme terug te volgen, voegt de auteur een vraag toe die als leidraad voor zijn studie zou moeten dienen: “wat was de functie van het boek binnen het Nederlandse fascisme en nationaalsocialisme?” (blz. 10)
Deze vraag wijst erop dat hij zijn inventariserende, organisatorische geschiedschrijving over het boekenbedrijf wil combineren met een meer beschouwende ideeëngeschiedenis. Dat is een ambitieuze onderneming, waarin hij niet overtuigend is geslaagd. Dat komt doordat de auteur onvoldoende inzicht geeft in de mate waarin nationaalsocialistische ideeën in conflict kwamen met of juist aansluiting konden vinden bij de bestaande onvrede met de democratie en gangbare opvattingen over een Germaanse oorsprong van het Nederlandse volk. In zijn inleiding verwijst Groeneveld naar buitenlandse studies, die laten zien welke substantiële rol het boek heeft gespeeld binnen de geschiedenis van het nationaalsocialisme in zowel Duitsland als het bezette Frankrijk.
Door zich in die traditie te plaatsen, maakt de auteur duidelijk dat ook hij wil nagaan op welke wijze en met hoeveel succes er voor en tijdens de bezetting gewerkt werd aan een voedingsbodem voor het nationaalsocialistische gedachtegoed. Verspreid door de tekst vindt de lezer de nodige aanzetten daartoe, maar een uitwerking daarvan blijft achterwege. Dat wordt mede in de hand gewerkt door de keuze die de schrijver heeft gemaakt om het boek thematisch op te zettten in plaats van chronologisch.
Hoezeer Groeneveld heeft geworsteld met de relatie tussen de informatie over de organisatie van het boekenbedrijf en het gedachtegoed waarvoor het een instrument moest zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de plaats die het hoofdstuk over 'Boekpropaganda: lezen voor het nieuwe Europa' heeft gekregen. Dit hoofdstuk verschijnt pas aan het eind van het boek, terwijl het met het oog op zijn vraagstelling al veel eerder aan de orde had moeten en kunnen komen. Ook blijft de cruciale periode tussen de beide wereldoorlogen relatief onderbelicht. Groeneveld begint zijn hoofdstuk over het bruine boek in vooroorlogs Nederland met het van antidemocratische en antisemitische noties doordesemde schotschrift De teekenen des tijds (1921) van de Leidse hoogleraar G. J. P. J. Bolland. “Bolland stierf in 1923, maar zijn geest stond aan de wieg van een ideologie die de komende decennia onuitwisbaar haar stempel zou drukken op de Nederlandse samenleving”, stelt de auteur (blz.25). Daar blijft het bij, om aan het eind van hetzelfde hoofdstuk te concluderen dat het bruine boek (en de daarin verwoorde wereldvisie) voor mei 1940 niet in staat was uit te groeien tot “een volwaardig segment van de Nederlandse boekenbranche”(blz.69), noch “een doorbraak” (blz.69) kon bewerkstelligen naar bredere lagen van de Nederlandse bevolking.
Binnen dit hoofdstuk over het Interbellum is veel aandacht voor de Duitse publicatie en ontvangst van Hitlers' Mein Kampf, evenals de Nederlandse vertaling en receptie daarvan. Maar over de functie van dit “bruine evangelie” (blz.58) binnen de Nederlandse verhoudingen kan de auteur — naast de hoge oplagecijfers — niet meer dan een paar relativerende opmerkingen maken over Nederlandse lezers die slechts de titel kenden en Mussert, die er prat op ging dat hij het boek nooit had gelezen. Op die manier blijft de relatie tussen rechts-radicale, antidemocratische en nationaalsocialistische publicaties enerzijds en de voedingsbodem voor dergelijke opvattingen anderzijds keer op keer in het luchtledige hangen. Onderzoek naar antisemitisme in de vooroorlogse Nederlandse samenleving onderstreept dit beeld. De voedingsbodem was er, maar bleef onderhuids tot tijdens de bezetting. De opvattingen van de Nederlanders over joden en democratie bleken na de oorlog aanzienlijk openlijk radicaler dan daarvoor. Het zou aanbevelenswaardig zijn om het onderzoek van Groeneveld te actualiseren en de lijn door te trekken tot na de bezetting.
Het grootste deel van het boek (71-379) gaat over de jaren van de Duitse bezetting. Dat is ook de periode waarin 'het bruine boek' de wind mee kreeg en op diverse manieren door de bezettingsautoriteiten werd gestimuleerd, terwijl anders getinte boeken minder kans kregen of werden geboycot door meer of minder expliciete vormen van censuur. Groeneveld toont zich hier een gedreven onderzoeker, die op basis van zorgvuldig archiefonderzoek de Werdegang van menig auteur, boek, vertaler, vormgever, drukker, uitgever en boekhandelaar is nagegaan. In die zin heeft hij de productie en verspreiding van het bruine boek uitputtend in kaart gebracht, waarbij hij ook de onderlinge tegenstellingen tussen de verschillende groeperingen binnen nationaalsocialistisch Nederland — vooral tussen de SS-georiënteerden en de NSB’ers — laat zien. Tussen de regels door wordt duidelijk hoezeer de nationaalsocialistische cultuurpolitiek erop gericht was, zoveel mogelijk mensen en instituties te mobiliseren en aan een Grootgermaanse en/of antisemitische voorstelling van zaken te verbinden. Zo wordt de functie van het bruine boek als instrument voor de nationaalsocialistische cultuurpolitiek bevestigd. Maar aan de betekenis ervan binnen een bredere cultuurhistorische context gaat de auteur voorbij.
Wat er aan beschouwing over de betekenis van het bruine boek in vooroorlogs en bezet Nederland ontbreekt, wordt echter dankzij Groenevelds speurzin gecompenseerd met een schat aan informatie, die door middel van een nauwkeurig personen- en zaakregister zeer goed toegankelijk is gemaakt. De heruitgave is mede hierom gerechtvaardigd; jammer dat het een ongewijzigde druk is en tevens jammer dat kritiek, welke er reeds bij het verschijnen van de eerste druk was, niet in een herziening is betrokken. Wellicht iets voor een derde druk of anders voor een nieuwe generatie onderzoekers, die het speurwerk van Groeneveld als uitgangspunt kunnen nemen.
Drs. Paul Hendriks
Trefwoorden: Nederland, Contemporaine geschiedenis, Interbellum, Tweede Wereldoorlog, NSB, Antisemitisme, SS, Duitse bezetting, Boekbedrijf, Propaganda.