Soest, Hees en De Birkt
Van de achtste tot de zeventiende eeuw
Jan H.M. Hilhorst, Jos G.M. Hilhorst
€ 32
isbn/issn: 90 6550 652 7

Soest, Hees en De Birkt

(recensie: Han C. Vrielink)

Het is een goede zaak dat dit boek dankzij de steun van diverse fondsen, genootschappen en instellingen is uitgegeven. Daardoor zijn nl. de onderzoeksresultaten van het speurwerk van de gebroeders Hilhorst naar de geschiedenis van het oude cultuurgebied Eemland vastgelegd. Het is een fraai uitgegeven boek geworden.

Drs. Jan Hilhorst en prof. dr. Jos Hilhorst zijn geen historici van professie, maar zeer enthousiaste amateurs, liefhebbers dus, van regionale geschiedenis. Voortbouwend op hetgeen hun vader in zijn lange leven over de geschiedenis van Soest en omstreken vergaarde, hebben zij een enorme hoeveelheid historisch materiaal weten op te diepen uit velerlei archieven in Nederland, Duitsland en het Vaticaan. Zelf beschikken de schrijvers over een gigantisch archief betreffende Soest, Hees en De Birkt. Een massa aan archivalia hebben zij verwerkt in dit boek. De omvang van het feitenmateriaal is indrukwekkend. Het is een echt naslagwerk geworden dat onmisbaar is voor een ieder die zich in het vervolg verdiept in de geschiedenis van (Oost-) Utrecht. Dat betekent echter ook dat het boek niet bepaald vlot leest.

Toch hebben de gebroeders Hilhorst zich nog moeten beperken; de eerste opzet van het boek was aanzienlijk omvangrijker. Uiteindelijk behandelen de auteurs 'slechts' twaalf thema's, te weten: 1) de oorsprong van Soest, 2) de rechten op de grond ( over tijnsrechten, ontginningen, hoeven, de rechten van de bisschop etc.), 3) de tienden en de conflicten daarover, 4) de omvang van de bevolking en het grondgebruik, 5) de kastelen, molens, boerderijen en buitenplaatsen, 6) de rechtspraak, 7) de buren en kerkmeesters 8) de schutterij, 9) de turfwinning in het Soester- en het Hezerveen, 10) de zorg voor dijken, wateren en wegen, 11) het kerkelijk leven tot de reformatie en 12) de reformatie en de opstand in Soest.

De geschiedenis van Eemland , zo blijkt uit de oorkonden, begint in 777, toen Karel de Grote het gebied Eemland schonk aan Alberik, die kort daarop bisschop van Utrecht zou worden. Tot dat Eemland behoorden ook uitgestrekte wildernissen en venen, de vier foreesten. Een deel van die woeste gronden werd tussen 950 en 975 door de Utrechtse bisschop ter ontginning uitgegeven. Er werden in Soest dertien hoeven ontgonnen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat Soest in ieder geval bestond in de tiende eeuw, mogelijk eerder. Maar op grond van de taalkundige afleiding van de naam "Soest" (= zetel) menen de schrijvers te mogen stellen dat 'Soest of de naaste omgeving sedert het ontstaan van de naam in de Germaanse tijd continu bewoond is geweest' (p. 16). Dat nu is een veel te gewaagde veronderstelling. De auteurs maken, in de loop van hun betoog, van die toch al te gewaagde veronderstelling een absolute zekerheid, zonder nieuwe gegevens ter adstructie aan te dragen.

Buitengewoon gedetailleerd en getuigend van een gedegen kennis van de rechts-historie is het hoofdstuk over de rechten op de grond. Niet steeds weten de schrijvers te vermijden dat de lezer bijna verdrinkt in een zee van feiten. Maar gelukkig verduidelijken de auteurs alle rechtstermen, zodat het boek in dat opzicht leesbaar blijft ook voor de leek, zij het de geïnteresseerde leek mít uithoudingsvermogen. De schrijvers tonen aan dat ook in Soest en omgeving er tussen 1000 en 1400 sprake was van een emancipatie van de horigen en een verzwakking van de positie van de grondheren. De wijze waarop zij dat doen - gedetailleerd, hoeve voor hoeve - maakt het boek zo waardevol. Die gedetailleerde aanpak en de consciëntieuze behandeling van het bronnenmateriaal treft de lezer in ieder hoofdstuk.

Het vierde hoofdstuk bijvoorbeeld bevat een schat aan gegevens, niet alleen over de omvang van de bevolking en het grondgebruik, maar ook over daarmee in verband staande onderwerpen als de rampen (pest, oorlogen, hongersnoden, overstromingen, muizenplagen etc.) , grondopbrengsten en de financiële positie van de bewoners. De schrijvers beweren dat de stijging der graanprijzen tussen 1533 en 1571 het gevolg was van 'de invloed van het begin van de tachtigjarige oorlog, ook in Soest en omgeving' (p.110). Dat is een schoonheidsfoutje. De meest extreme graanprijsstijging vond immers in de jaren 1564 - 1566 plaats als gevolg van een stagnatie van de graanaanvoer uit de Oostzee-gebieden.

Kritiek kan men hebben op de opeenstapeling van feiten en gegevens, die in sommige hoofdstukken de leesbaarheid van het boek belemmert, temeer daar nogal eens de samenhang tussen de feiten niet erg duidelijk wordt aangegeven. Het schetsen van een betoog in grote lijnen gaat de gebroeders Hilhorst niet best af.

Maar deze kritiek wil niets afdoen aan de waarde van het boek: het is een bruikbaar naslagwerk. En als zodanig vormt het een goede bijdrage aan de geschiedschrijving van Eemland en het Sticht, zowel vanwege de enorme hoeveelheid feiten en gegevens uit nooit eerder gepubliceerde bronnen die de auteurs hebben gebruikt, als vanwege de rijke schakering aan onderwerpen. Het boek bevat een flink aantal vertalingen en transcripties van de voornaamste bronnen. Goede indices en een uitstekend notenapparaat verhogen nog de waarde van deze studie als naslagwerk.