Cornelis Kraijenhoff is een naam die tot voor kort buiten Nijmegen en kringen van cartografen weinig bekend was. In Nijmegen zijn een park en een laan naar hem genoemd, en in handboeken over cartografie in Nederland komt hij voor als de eerste die driehoeksmetingen deed aansluiten op driehoeksmetingen elders in Europa. De Nijmeegse historicus Uitterhoeve geeft in deze levendige biografie een beeld van zijn veelbewogen leven in roerige tijden.
Kraijenhoff werd in Nijmegen geboren als zoon van een genie-officier, die hem liefde voor techniek met de paplepel heeft ingegoten. Hij studeerde rechten, filosofie en medicijnen in Harderwijk, toentertijd vooral bekend als een universiteit waaraan studeren niet zo duur was als aan andere universtieiten. Hij was een goede student en promoveerde in de laatste twee vakken. Zijn bekendste medestudent was Daendels, wiens pad hij later nog verschillende malen zou kruisen.
Na zijn studie vestigde hij zich in 1784 als arts in Amsterdam. Waarom hij voor Amsterdam koos, wordt uit het boek niet duidelijk. Hier werd hij lid van verschillende geleerde genootschappen van patriottische signatuur en hield regelmatig lezingen over natuurwetenschappelijke onderwerpen. In 1794 moest hij vluchten, omdat zijn naam viel in een zaak van opslag van een grote hoeveelheid wapens.
Kan onder het ancien regime nog niet gesproken worden van een loopbaan voor Kraijenhoff, die loopbaan komt in 1795 snel op gang. Hij komt terug met het leger van Pichegru in het onderdeel van Daendels (op pg. 108 aangeduid als een legerkorps en op pg 110 als een brigade). Hij wordt door Daendels vooruitgezonden om in Amsterdam de macht over te nemen. Deze overname verloopt zonder bloedvergieten en Kraijenhoff wordt stadscommandant. Na enkele maanden verruilt hij deze positie met een dubbelfunctie op nationaal niveau bij zowel Fortificatiën (met de rang van luitenant-kolonel in het leger van de Bataafse Republiek) als bij Rivierbeheer. In deze tijd begint hij met zijn driehoeksmeting ten behoeve van een eerste kaart van geheel Nederland, gebaseerd op de nieuwe geometrische inzichten, die moet aansluiten op de beste kaarten van Frankrijk en Oost-Friesland.
Na de komst van Lodewijk Napoleon werd Kraijenhoff diens adjudant en generaal-majoor. Naast verder werken aan de fortificaties en inundaties tegen een Engelse invasie hield hij zich in het Koninkrijk Holland bezig met de organisatie van de opleiding van genie- en artillerieofficieren. Hij had goede persoonlijke contacten met de koning en was enige tijd diens minister van Oorlog. Hij was zo overtuigd van de kracht van het door hem ontworpen en gebouwde verdedigingsstelsel om Amsterdam, dat hij voorstelde om van hieruit de strijd met Napoleon aan te gaan, toen deze het Koninkrijk Holland wilde inlijven bij Frankrijk. Wijselijk is hiervan afgezien.
Kraijenhoff bleef in dienst na de inlijving bij Frankrijk, nu in dienst van het keizerrijk. Hij werkte vooral aan de driehoeksmetingen en het verrichten van metingen aan de Nederlandse rivieren ten behoeve van de definitie van het Normaal Amsterdams Peil, waardoor voor het eerst voor heel Nederland een gemeenschappelijke hoogtereferentie tot stand kwam.
In het Koninkrijk der Nederlanden is zijn voornaamste bezigheid het ontwerp en de bouw van een linie van forten in het zuiden van het huidige België, als verdediging tegen Frankrijk. De kwaliteit van deze forten krijgt hoge lof van de Engelsen, maar wat de kroon op Kraijenhoffs werk moest worden - hij heeft zelfs koning Willem I bereid gevonden, een fort naar hem te noemen - leidt tot zijn val. Bij de aanbestedingen van bouwmaterialen hebben onregelmatigheden plaatsgevonden en enkele forten vertonen wel heel snel slijtage. Kraijenhoff wordt als eindverantwoordelijke in staat van beschuldiging gesteld. Voor de meeste verdachte gevallen is de strafzaak tegen hem echter niet rond te krijgen. Zelf spreekt hij van vrijspraak, maar zelfs Uitterhoeve gaat dit te ver. De uitspraak lijkt meer op ontslag van rechtsvervolging, want de rechters besluiten geen straf op te leggen, ondanks hun vaststelling dat er zaken zijn voorgevallen die Kraijenhoff niet hadden mogen ontgaan. Hij gaat met pensioen en schrijft behalve een autobiografie en een familiegeschiedenis enkele boeken over militaire aangelegenheden.
Deze autobiografie is voor grote delen van deze biografie de enige beschikbare bron. Uitterhoeve citeert er rijkelijk uit. Wellicht ben ik wantrouwiger dan Uitterhoeve, want bij mij rijst uit de autobiografie het beeld op van een minder sympathiek mens dan de vaderlandslievende alleskunner die Uitterhoeve schetst: het lijkt meer op een man die naast een eerbare hoeveelheid ambitie, ijver en een goed verstand, een grote dosis ijdelheid heeft, en soms wel erg veel moeite doet om een positief beeld van zichzelf te scheppen, waarbij hij aan de grens van het geloofwaardige komt. Twee voorbeelden: Kraijenhoff zou het einde van de Bataafse Republiek "bitter betreuren", maar gaat al heel snel in persoonlijke dienst van Lodewijk Napoleon en gaat daarin veel verder dan van een plichtsgetrouw ambtenaar verwacht mag worden. Ook heb ik moeite te geloven, dat hij het ambt van minister alleen accepteert, omdat Lodewijk Napoleon geen tegenspraak duldt.
Al wijst Uitterhoeve op de gevaren van gebruik van ego-documenten, hij neemt wat Kraijenhoff schrijft soms wel erg makkelijk als waarheid aan, zelfs in die zeldzame gevallen dat er ook andersluidende bronnen bestaan. Zou iemand zestig jaar later na een glansrijke carrière echt nog van zichzelf weten, dat hij op achtjarige leeftijd altijd een ijverige leerling was? Waar de bronnen zwijgen over Kraijenhoff en zijn motieven, vult Uitterhoeve de hiaten vaak op een voor Kraijenhoff vriendelijke manier in, zonder de vraag op te werpen of zwijgen in zo’n geval verzwijgen kan zijn van iets wat onder Willem I geen bon ton meer is. Vaak veronderstelt Uitterhoeve als drijfveer de vaderlandsliefde die Kraijenhoff elders voor andere daden als drijfveer opgeeft - ook waar eerzucht en plichtsbetrachting tot dezelfde handelwijze zouden leiden. Dat een man zo ambitieus en gevoelig voor eerbewijzen als Kraijenhoff vrijwel alleen gedreven werd door vaderlandsliefde, lijkt me voor twijfel vatbaar. Aan de andere kant denk ik dat weinig autobiografen zo eerlijk zijn, dat ze eerzucht expliciet als drijfveer opgeven, terwijl uit de autobiografie duidelijk blijkt, dat Kraijenhoff geniet van persoonlijk contact met hooggeplaatsten.
Een voorbeeld van zulk creatief omgaan met bronnen vinden we op pg 221: Kraijenhoff zat met Van Swinden in een adviescommissie. "Een individuele argumentatie van [Kraijenhoff] is niet bekend, maar hij zal Van Swinden wel hebben gesteund". Op pg 255: ”Het is aan te nemen, dat Kraijenhoff met zijn vertrouwde neef een intensief contact heeft gehad, maar hij maakt er geen melding van. - - Maar hij heeft die voortgang stellig gevolgd en zal tevreden zijn geweest.” Een wel erg stellige conclusie verbonden aan het ontbreken van aanwijzingen!
Alleen in de laatste hoofdstukken is Uitterhoeve kritischer over door Kraijenhoff geschreven materiaal.
Kraijenhoff wordt goed in zijn context geplaatst. Het schoolwezen tijdens het einde van de Republiek, de universiteit te Harderwijk, het Amsterdamse genootschapsleven, cartografie en waterstaat in de Napoleontische tijd en vestingbouw, alle instituties waarlangs het levenspad van Kraijenhoff voert, worden uitvoerig beschreven. De literatuur over de Franse tijd, die in deze jaren van tweehonderd-jarige jubilea sterk is toegenomen, komt in het notenapparaat goed aan bod. Maar op pg. 143 schijnt een gevoelige snaar bij de schrijver te zijn geraakt en komt de discussie met De Wit over indeling van persoonlijkheden in Amsterdam in 1795 in de hoofdtekst: “- - de tegenstelling tussen democraten en aristocraten zoals die door De Wit als leidraad wordt genomen, zint me niet. Alleen al de term 'aristocraten' bevalt met niet – “. Waarom Uitterhoeve's emoties zo hoog oplopen, wordt niet duidelijk, terwijl op de volgende pagina staat “- - bij ontstentenis van uitlatingen van Kraijenhoff zelf kan ik diens positie moeilijk preciseren” - een eufemisme trouwens, want Kraijenhoffs positie wordt bij ontbreken van bronnen terecht helemaal niet aangeduid. Ik ben het met de schrijver eens, dat zo een positionering niet mogelijk is, maar dat ligt volgens mij meer aan het ontbreken van contemporaine bronnen dan aan het feit dat Kraijenhoff er veertig jaar later in zijn onder een ander bewind geschreven mémoires niets over zegt.
Op pg 20-21 geeft Uiterhoeve een lange lijst historische vragen, waarop hij in een korte - naar mijn smaak te korte - epiloog terugkomt. Veel vragen blijken helaas geen antwoord te kunnen krijgen, en ik heb al aangegeven, dat waar schrijver vaak vaderlandsliefde als drijfveer opvoert, hij mij daar niet steeds mee heeft overtuigd.
Ook met Uitterhoeve's visie op het ontbreken van politieke opmerkingen in de autobiografie heb ik moeite. Kraijenhoff komt, al dan niet door het ontbreken van bronnen en zijn zwijgen over zijn politieke visie, het grootste deel van zijn loopbaan naar voren als meer technocraat dan partijman. Alleen in 1794-1795 is zijn optreden als politicus niet te loochenen. Uitterhoeve stelt op pg.389, dat Kraijenhoff afkeer van politiek "moet" hebben gekregen door het scherpe conflict in Amsterdam na de machtsovername. Schrijver kan zich ongetwijfeld beter in Kraijenhoff inleven dan ik, maar deze conclusie lijkt mij niet dwingend. Dat Kraijenhoff reeds na slechts enkele maanden de functie van stadscommandant te hebben bekleed, vertrok naar een lucratiever functie, die ook nog beter aansloot bij zijn talenten en belangstelling, hoeft geen blijk van afkeer van politiek te zijn. Het gekonkel na de machtsovername kan ook niet het gebrek aan politieke signalen verklaren in de eerste 36 jaar van Kraijenhoffs leven, of althans in zijn autobiografie daarover. Kraijenhoff lijkt geen belangstelling voor politiek te hebben gehad of er niet over te hebben willen schrijven.
Uitterhoeve begint het boek met beschrijven van wat high biography (kritisch) en low biography (lofzang) is en spreekt de wens uit, dat dit boek tot de eerste groep behoort. Al is het boek een wetenschappelijke biografie en geen lofzang, mijn eindoordeel is toch, dat het tussen high en low in zit.
drs W Pelt
Trefwoorden
Nederland, Franse tijd, Patriotten, Biografie, Waterstaat, Krijgsgeschiedenis, Politieke geschiedenis, Verlichting.