Vrouwen rondom Huygens
Els Kloek, Frans Blom en Ad Leerintveld (redactie)
248 pp, € 25,-
isbn/issn: 978-90-8704-130-4
Ook verschenen als themanummer van De Zeventiende eeuw 25 (2009) 2; ingenaaid, geïllustreerd (deels in kleur)

Vrouwen rondom Huygens

(recensie: Cécile de Morrée)

Over Constantijn Huygens is het nodige gezegd en geschreven. Het onderzoek naar deze diplomaat, dichter en musicus (1596-1687) heeft de laatste jaren veel hernieuwde belangstelling gekend. Zijn nagelaten briefwisselingen, die een belangrijke bron voor onderzoek vormen, worden momenteel gedigitaliseerd door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Van de vermoedelijk ca. 60.000-72.000 brieven die Huygens schreef, waren er 16.000 gericht aan maar liefst 185 verschillende vrouwen. Dit is het uitgangspunt geweest voor de tentoonstelling Vrouwen rondom Huygens, in voorjaar 2010 georganiseerd door het Huygensmuseum Hofwijck en het Stadsmuseum Leidschendam-Voorburg. De bundel “Vrouwen rondom Huygens” bevat 11 wetenschappelijke artikelen, over de 13 vrouwen die ook in de tentoonstelling centraal stonden.

Mieke Smits-Veldt opent met een artikel over Susanna Hoefnagel, Huygens’ moeder (pp.13-24). Dan volgt Frans Blom over zijn zussen Geertruyd en Constance (pp.25-36). Lisa Jardine gaat op zoek naar de identiteit van zijn vermeende jeugdliefde, Dorothée van Dorp (pp.37-52), en zijn echtgenote Susanna van Baerle wordt besproken door Frans Blom en Ad Leerintveld (pp.97-114). De kunsten komen aan bod in de bijdragen over de dichteressen Anna en Tesselschade Roemers (Olga van Marion, pp.53-72), de schilderes Maria Casembroot (Ton van Strien, pp.115-130) en de zangeres Utricia Ogle (Rudolf Rasch, pp.131-148). De wetenschap komt aan bod in de personen van Anna Maria van Schurman (Katlijne Van der Stighelen en Jeanine De Landtsheer, pp.149-202) en Margaret Cavendish (Nadine Akkerman en Marguérite Corporaal, pp.224-239). Huygens’ omgang met adellijke dames wordt besproken aan de hand van zijn contacten met Béatrix de Cusance (Ineke Huysman, pp.203-223) en de ‘Winterkoningin’ Elisabeth Stuart (Nadine Akkerman, pp.73-96).

“En laten we het dan om te beginnen eens niet over Huygens hebben.”Met deze veelzeggende woorden leidt Ton van Strien zijn artikel over Maria Casembroot in (p.116). Hij raakt daarmee de essentie van waarom deze publicatie een interessante toevoeging aan het onderzoek vormt: de bundel gaat primair niet over Huygens. De publicatie is opgezet vanuit de invalshoek van sociale kringen. In de zeventiende-eeuwse Republiek bestond een veelzijdig politiek, intellectueel en kunstzinnig netwerk, waar vele vooraanstaande tijdgenoten deel van uit gemaakt blijken te hebben. Netwerken was in de zeventiende eeuw al even cruciaal als tegenwoordig, en deze sociale invalshoek biedt dan ook een mooi inzicht in de verspreiding van kunst en wetenschap en hoe zij binnen deze kring functioneerden.

Dat Huygens – op zichzelf al een fascinerende persoonlijkheid – in deze kring een centrumpositie innam, maakt hem tot een dankbare kapstok, een fraai uitgangspunt dat ons via zijn vele nagelaten geschriften rechtstreeks aanspreekt. De briefwisselingen van Huygens vormen dan ook de voornaamste bron van onderzoek. Een deel daarvan is niet of slechts gedeeltelijk uitgegeven en de briefwisseling tussen Huygens en Anna Maria Van Schurman is zelfs compleet geëditeerd opgenomen als bijlage bij het artikel van Katlijne Van der Stighelen en Jeanine De Landtsheer. In veel van deze brieven staan geregeld ook kleine gedichtjes, veelal opgedragen aan de geadresseerde. Illustratief daarbij is de opmerking van Rudolf Rasch dat Huygens na 1644 een opmerkelijke “gedichtenstilte” (p.142) in acht nam tegenover zijn correspondente Utricia Ogle – wier opmerkelijke naam overigens te danken was aan haar vader, de Engelse legerofficier John Ogle, die Utricia naar het gewest Utrecht had vernoemd (p.133). Maar het gaat hier zoals gezegd niet alleen om Huygens: meerdere van de geportretteerde vrouwen correspondeerden niet alleen met hem, maar ook met elkaar.

Een grote verdienste van de redactie is dat Vrouwen rondom Huygens ondanks het grote aantal auteurs, toch een onmiskenbare eenheid is geworden. De artikelen sluiten goed op elkaar aan in stijl en lengte, en vullen elkaar aan in onderwerp en opbouw. In het beperkte aantal bladzijden wordt ieder onderwerp op een duidelijke en zinnige manier afgebakend, waarbij binnen de gestelde grenzen vele bronnen worden behandeld en een nauwkeurige analyse wordt uitgevoerd. Een van de minst sterke artikelen is dat over Elisabeth Stuart, misschien wel omdat het zo weinig gaat over deze koningin, die slechts één winter (1620) Bohemen regeerde met haar echtgenoot Frederik V van de Palts. Ook zijn het onderzoeksterrein en -doel van dit artikel niet zo duidelijk afgebakend, waardoor de lezer zich enigszins het bos in gestuurd voelt. Al met al is het resultaat van de bundel echter een aantrekkelijke doorsnede van een intellectueel milieu, waarin op zichzelf al veel gaande was.

De focus op vrouwen laat zien dat het niet alleen mannen waren die in dit milieu een zekere invloed hadden. Huygens leunde bijvoorbeeld zwaar op de gunsten van Béatrix de Cusance om in internationale culturele kringen geïntroduceerd te worden, maar lijkt daarna haar vriendschap niet meer nodig te hebben gehad. Huygens en Margaret Cavendish hebben elkaar waarschijnlijk ontmoet door tussenkomst van Utricia Ogle, wat leidde tot een uitgebreide gedachtenwisseling over natuurwetenschappelijke vraagstukken en wat de verpreiding van Cavendish’ werk bevorderde. Tenslotte moeten ook de eigen wil en zelfstandigheid van Susanna van Baerle genoemd worden. Zij weigerde te trouwen met Huygens’ broer Maurits, ondanks aandringen van de familie. Later bleek zij tijdens Huygens’ regelmatige afwezigheid zeer goed in staat de bouw van hun nieuwe huis zelfstandig te coördineren.

Huygens zelf lijkt heel bewust om te zijn gegaan met deze variatie aan vrouwelijke invloed. Zo blijkt zijn correspondentie met Van Schurman aanmerkelijk minder licht van toon dan de briefwisselingen die hij onderhield met bijvoorbeeld Maria Casembroot, Utricia Ogle en Béatrix de Cusance. In deze brieven wordt heel wat afgeflirt en balanceert men op de rand van vleierij, scherts en ernst – iets wat Huygens overigens heel soepel af gaat.

De bundel laat zien hoe veelzijdig, complex en dynamisch literair- en cultuurhistorisch onderzoek kan zijn. De publicatie bevat veel zwart-wit afbeeldingen en een kleurkatern. De artikelen zijn bovendien toegankelijk en vlot geschreven. Er komen realistische thema’s aan bod, die ook veel moderne lezers zullen boeien. Via de briefwisselingen kunnen de auteurs tenslotte dicht bij de historische personen komen. Natuurlijk valt er uit de bundel ook het een en ander op te steken over Huygens zelf, over zijn jeugd, zijn familie, zijn kunst en carrière. Zijn vaardigheden als social networker springen er daarbij uit. Was hij van deze publicatie op de hoogte geweest, dan zou hij zich ongetwijfeld gevleid gevoeld hebben.

 

Cécile de Morrée

Trefwoorden: Nederland, Constantijn Huygens (sr.), zeventiende eeuw, Republiek, kunst, wetenschap, muziek, Holland, vrouwengeschiedenis, briefwisselingen, social networking