Dertien verhalen over bijzondere Nederlanders uit het verleden. Niet belangrijk genoeg om in de canon te worden opgenomen, ‘markant’ genoeg om niet in de vergetelheid te belanden. Of zoals Jan Blokker jr het in de inleiding noemt; “Geen dertien in een dozijn” (p. 9). Elk van de besproken personen heeft in mindere of meerdere mate een rol gespeeld op zijn of haar eigen gebied. Zonder Philip Vingboons, architect, geen classicistische halsgevels langs de Amsterdamse grachtengordel; en zonder Anna Maria van Schurman geen dissertatie over de wenselijkheid van de vrouwelijke geleerdheid in de zeventiende eeuw. Aan de hand van deze levensbeschrijvingen doorlopen we de Nederlandse geschiedenis van de vijftiende tot en met de twintigste eeuw. In sommige gevallen geeft het een verheldering van het tijdsbeeld, in andere gevallen een geheel nieuwe invalshoek.
Zo licht Jetze Touber de, in onze ogen, dubieuze gang van zaken aan het pauselijk hof rond 1500 toe aan de hand van het leven van Willem van Enckenvoirt (1464-1534). Deze geestelijke vergaarde zijn rijkdom met tientallen aanstellingen in kerkelijke besturen en door het tegen vergoeding benoemen van vrienden op belangrijke posities. Toen de Utrechtse paus Hadrianus VI een vertrouweling zocht die hem wegwijs kon maken in Rome, was Van Enckenvoirt de aangewezen persoon. Ook deze functie legde hem geen windeieren. Touber wijst ons op het feit dat, hoe ongehoord het ons ook mag lijken, deze gang van zaken in het toenmalige Rome heel gewoon was. In de katholieke kerk was (veel) geld verdienen en vriendjespolitiek een normale gang van zaken. Op zijn sterfbed in 1523 benoemde paus Hadrianus VI zijn vertrouweling tot kardinaal. Tijdens de inval van het leger van Karel V in Rome in1527 om paus Clemens VII, die de kant van de Franse koning had gekozen, mores te leren, nam Van Enckenvoirt honderden vluchtelingen op en betaalde het leger 25.000 gouden dukaten om ze ongemoeid te laten.
Rina Knoeff biedt ons een kijkje in het wetenschappelijke leven van eind 17de begin 18de eeuw. Zij beschrijft het leven van Govert Bidloo (1649-1731) en zijn bijdrage aan de vroegmoderne wetenschap. Zijn meest bekende werk is zijn anatomische atlas Ontleding des Menschelyken lichaams uit 1690. Opzienbarend in vele opzichten. Als een van de eerste ontleedkundigen toonde hij illustraties van microscopisch onderzoek. Ook gaf het boek een natuurgetrouwe weergave, niet langer opgesierd met vanitassymbolen, van het opengesneden lichaam, inclusief genitaliën. Maar met name stapte hij, door het lichaam niet langer af te beelden alsof het nog in leven was, uit de traditie van het tonen van ‘de Goddelijke perfectie’ van het lichaam. Hij haalde zich hiermee veel kritiek van tijd- en vakgenoten op de hals, door wie hij als verdorven en immoreel werd betiteld. Dezelfde kritiek kreeg hij op zijn activiteiten als regent van de Amsterdamse Schouwburg. De toneelvoorstellingen aldaar waren onder zijn invloed geen erudiete, moreel onderwijzende opvoeringen maar “braspartijen en vrouwelijk naakt” (p 89). Blijkbaar pasten zijn doopsgezinde opvattingen niet in het calvinistische Nederland. Maar deze elitegroep bepaalde wat tot het cultureel en wetenschappelijk erfgoed zou moeten behoren, hetgeen Bidloo in de vergetelheid deed belanden.
Voor de beeldende kunst bespreekt Marieke Dubbelboer het leven van Jan Verkade (1868-1946). Deze Hollandse schilder was van gegoede komaf, zijn vader was oprichter van de bekende Verkade-fabriek. In de Nederlandse kunstopleidingen vond hij niet wat hij zocht en begin 1891 vertrok hij naar Parijs. Hier leerde hij avant-garde kunstenaars kennen die van blijvende invloed zouden zijn. Hij verachtte de Salonkunst maar ook in het impressionisme zag hij geen uitdaging. Na een ontmoeting met Gauguin wist hij welke weg hij wilde inslaan. Hij voegde zich bij de kunstenaarsgroep Nabis. Zij zagen in navolging van Gauguin kunst niet als een representatie van de werkelijkheid maar als een abstractie ervan. Zij voegden symbolische en zintuiglijke waarneming toe, versimpelden nog verder en maakten gebruik van een expressief kleurenpalet. Terug in Nederland vormde hij een belangrijke schakel in de uitwisseling van recente ontwikkelingen en ideeën over kunst. Zijn zoektocht was hiermee nog niet beëindigd. Kunst moest toch een hoger doel dienen. In 1892, terug in Frankrijk bekeerde hij zich tot het katholieke geloof. Dit was op zich geen unicum, de tendens van het einde van de 19de eeuw was antirealistisch en antimaterialistisch. Verkade behield de stijl van werken maar de onderwerpen kwamen nu alleen nog uit de bijbel. Zijn zoektocht ging nog verder en in 1894 trad hij toe tot het klooster, waar hij in 1897 met het noviciaat begon en Dom Willibrord Verkade werd. Dat dit nieuwe leven beperkingen legde op zijn kunstuitingen nam hij voor lief.
Ik heb slechts drie teksten kort beschreven. Toch hoop ik hiermee een indruk te geven van de veelzijdigheid van dit boekje. Dertien mensenlevens uit vijf eeuwen Nederlandse geschiedenis. Het lijkt te weinig, en dat is het misschien ook wel. Bij het lezen van deze levensbeschrijvingen en hun betekenis voor hun omgeving, wil je meer. Er zijn er vast nog dertien, en nog eens dertien. Kortom een leuk initiatief dat navolging verdient.
Diane Spelbos
Trefwoorden: Nederland, Late Middeleeuwen, Nieuwe tijd, Biografie, Paus Hadrianus VI, Anatomische wetenschap, Schilderkunst, Expressionisme