Dit zeer interessante levensverhaal van Boudewijn Donker Curtiusisverschenen als deel 25 in de reeks Egodocumenten. In deze reeks worden naast autobiografieën ook dagboeken, reisjournalen en brieven uit de 17de , 18deen 19de eeuw uitgegeven. Boudewijn Donker Curtius(1746 – 1832) verwierfin de Bataafs-Franse tijd bekendheidals jurist en politicus.Hij schreef zijn memoires in 1819, ruimschoots op tijd zoals later bleek, want hij overleed eerst in 1832.Delen van zijn autobiografie waren al wel bekend, maar hetcomplete en originele handschrift van zijn levensbeschrijving werd pas in 2008 in een koffer met familiepapieren teruggevonden.
Boudewijn Donker Curtius beleefde gelukkige jeugdjaren in zijn geboorteplaats Helmond.Daarnabracht hij vijf jaren door op kostschool in Den Bosch, waar hij eerst het onderwijs volgde op de Franse school. Vervolgensbezocht hij de Latijnse school, waar hij onder meer uitstekend leerdedisputeren in het Latijn, dankzij de originele lesmethodes vande rector, Jungius.Over zijn rechtenstudie in Leiden (1762 – 1767)verschaft hij ons een boeiend relaas, waarin hij, af en toe op humoristische wijze,het academieleven van die tijd behandelt. Zijn beschrijving vande hoogleraren en de wijze waarop zij college gaven, van zijn hechte vriendschap met de student Cornelis Albarda uit Ferwerd en van de toenmalige mores in studentenkringen zijn fascinerend.
Na het behalen van zijn meesterstitel in 1767 vestigde Boudewijn zich als advocaat in Den Bosch. Spoedig daarna werd hijtevens assistent van de stedelijke pensionaris.Beide functies vervulde hijvan 1767 tot 1795.Aanvankelijk had hij “ongelooffelijke moeite om in het Nederduitsch te schrijven” ( p. 70) en begon hij“onder het pleydooi bij het opvatten van een argument onverhoeds Latijn te spreken” (ibidem), dittot hilariteit van de aanwezigen. In 1774 trouwde hij met Cornelia Strachan, dochter van een Schotse koopman, sir William Strachan en Sara Seraphina van Bracht.Cornelia was als wees opgegroeid in het gezin van haar oom, Herman van Bracht.
Over de houding die Donker Curtius in de jaren 1780 – 1787 ten aanzien van de patriotten aannam, is hij in zijn levensverhaal bepaald onduidelijk. Maarten van Boven trachtin zijn inleiding wat meer licht op de zaak te werpen.In zijn studententijd was Boudewijn progressief,zijn hoogleraar staatsrecht, Pestel, noemde hem dan ook“mijn patriot”. Hoewel Boudewijn protestants was, maakte hij in Den Bosch geen deel uit van het netwerk van protestantse, veelal patriotseregenten. Hij was geen lid van een der Bossche sociëteiten, ook niet van progressieve zoalsde patriotse Vaderlandse Sociëteit. Van Boven wijst erop dat Donker Curtius wel omstandig uitweidt over zijn kennismaking en verlovingstijd met Cornelia Strachan,maar dat hij nergens de oom en voogd van zijn vrouw noemt, mr. Herman van Bracht. En dat is inderdaad vreemd, want dankzijVan Bracht kwam hij in contact met de hoogste patriotse regenten in Holland. Van Bracht zat namelijk in het stadsbestuur van Dordrecht, was een vurig patriot en een politieke vriend van de Dordtse pensionaris Cornelis de Gijselaar, die samen met de Amsterdamse pensionaris Van Berckel en de Haarlemse pensionaris Van Zeebergh leiding gaf aan de patriottenbeweging !
Van Bracht was tevens een groot bewonderaar van de Amerikaanse constitutie. Hij verzorgde er zelfs een Nederlandse vertaling van.Donker Curtiushad ook grote sympathie voor de Amerikaanse vrijheidsstrijders. Hijvermeldt in zijn verhaal expliciet ,dat hij zelf betrokken was bij de onderhandelingen met de Amerikaan John Adams over wapenleveranties van Holland aan de Amerikaanse opstandelingen. Daaruit concludeert Van Boven terecht dat Donker Curtiusmeer betrokken was bij de Hollandse patriotten dan hij in zijn autobiografie wil toegeven (p. 151, noot 225).
Zelf laat Donker Curtius het voorkomen, dat zijn keuze voor de patriotten uitsluitend werdingegeven door zijn streven naar gelijkberechtiging van Staats-Brabant als volwaardige provincie van de Republiek. Hij vertrouwde op de toezeggingen van zijn invloedrijke patriotse vrienden in Holland en verwachtte, dat die connecties hemvan nut zouden zijn bij het realiseren van zijn oogmerk. Later betwijfelde hij of zij hun beloften wel gehouden zouden hebben, als zij aan de macht zouden zijn gebleven, maar het wordt niet helemaal duidelijk waarop zijn wantrouwen gebaseerd was.
Van patriotse organisaties als exercitiegenootschappen moest Donker Curtius niets hebben.De hele teneur van zijn levensverhaal is er een van grote politieke gematigdheid.Hij is, althans volgens eigen zeggen, geen tegenstander van “volksrepresentatie”, maar die moest dan“niet door of uit vastgestelde lichamen in den staat, maar door telkens afwisselende kiezers uit gegoede ingezetenen worden daargesteld”(p. 79).Het volk vertegenwoordigd door een soort notabelenvergadering van regelmatig wisselende samenstelling, zo iets stond hem kennelijk voor de geest.Volgens Van Boven moest Boudewijn eigenlijk niets hebben van een echte volksrepresentatie (p. 24) en dat kan men inderdaad wel uit zijn Afscheid van de wereld concluderen. Want ook in het vervolg van zijn levensverhaal toont Donker Curtius zich een tegenstander van democratisering, zoals onder meer blijkt uit zijn vernietigend oordeel over de Nationale Vergadering van 1796.Donker Curtius’ politieke stellingnamelijkt mij dan ook eerder ingegeven door zijn afkeer van de aristocratie dan door een voorkeur voor de democratie. Curieus in dit verband is zijn opmerking, dat als Willem V had willen meewerken aan de opheffing van de achterstelling van de Generaliteitslanden, hij – Donker Curtius – de stadhouder van ganser harte gesteund zou hebben “om met hem de aristocratie waaronder hij zat, dapper te bestrijden”(p. 133). Naar eigen zeggen heeft hij dat Willem V ook vrijmoedig meegedeeld, maar Van Boven vermeldt, dat het onduidelijk is in welke vorm hij dat heeft gedaan, persoonlijk of bij open brief in een patriottisch tijdschrift. Een dergelijke briefvan hem is in ieder geval niet bekend ( p. 151, noot 226).
Ook al worden Donker Curtius’ politieke standpunten ons niet helemaal duidelijk,voor de orangisten in Den Bosch was hij in 1787 in ieder geval een echte patriot. Zij stuurden hem dan ook,tijdens de Oranjefurie, de plunderende Pruisische militairen en het opgestookte gepeupel op het dak.Boudewijn doet tamelijk laconiek over deze geweldpleging,maar uit andere bronnen blijkt dat in Den Bosch niet minder dan 829 huizen werden geplunderd en beschadigd, waarvan er 250 volledig met de grond gelijk werden gemaakt(cf. S.Schama, Patriotten en bevrijders, p. 206).
Na 1787 trok Donker Curtius zich terug in zijn advocatenpraktijk. Met de komst van de Fransen en Bataven in 1794 begon zijn carrière. In 1795 werd hij secretaris van het Comité te Lande, de opvolger van de Raad van State. De staatsgreep van de radicalen maakte in 1798 een einde aan dat Comité. Daarna klom Boudewijn Donker Curtius op bij de rechterlijke macht, in 1801 werd hij raadsheer in het Hooggerechtshof, in 1810 zelfs president van dat hoogste rechtscollege.Hij was een vertrouweling van koning Lodewijk Napoleon, omdat hij hem frank en vrij adviseerde.Met Charles-François Lebrun, hertog van Plaisance, de gouverneur-generaalvan de Nederlanden tijdens de periode van de inlijving, had Donker Curtius zelfs een vriendschappelijke verstandhouding; hij dineerde regelmatig bij Lebrun.In die tijd vocht hij,volkomen terecht maarniet zonder gevaar, de inlijving van zijn zoon Dirk bij de Garde d’Honneur aan. De prefecten dienden namelijk de aanwijzing tot gardes d’honneur te beperken tot “ceux qui languissaient sans état “ (hen die geen middelen van bestaan hadden). Dirk echter had een advocatenpraktijk.Boudewijn vocht dan ook met grote vasthoudendheid voor het recht van zijn zoon, tot aan het hof in Parijs toe. Napoleon zelf stelde hem in het gelijk en verleende hem zelfs de titel `baron de l’Empire’. Maar Donker Curtius bedankte vriendelijk doch beslist voor die eer.
In 1813 benoemde Souverein Vorst Willem I hem tot lid van de commissie die de notabelen moest aanwijzen, die hun oordeel moesten vellen over de ontworpen grondwet. Dat moet echt een kolfje naar zijn hand geweest zijn.
De verzorging van de uitgave van Afscheid van de wereld door Maarten van Boven is perfect: een niet te lange, maar informatieve inleiding,een korte verantwoording van de uitgave, een index op persoonsnamen, een literatuurlijsten een uitgebreide annotatie bijde autobiografie, die getuigt van een grondige studie van het onderwerp.
Een interessant boek over een boeiende man.
Han C. Vrielink
Trefwoorden:
Nederland, 18de eeuw, 19de eeuw, Brabant, Generaliteitslanden, Boudewijn Donker Curtius,
Patriotten, stadhouder Willem V, Cornelis de Gijselaar, Oranjefurie, Den Bosch, Bataafse Republiek, Raad van State, Comité te Lande, koning Lodewijk Napoleon, koning Willem I.