Pater Ligthart en de zaak Roothaan
Streven naar heiligheid in het utopistisch tijdperk, 1914-1968
Marc Lindeijer SJ
Pater-Roothaangenootschap
660 pp, € 37,-
isbn/issn: 978 90 8704 139 7
geïllustreerd

Pater Ligthart en de zaak Roothaan

(recensie: Philip M. Bosscher)

Sommige boeken zijn even interessant om wat er níet als om wat er wél in staat. Dat geldt naar mijn mening ook voor deze Nijmeegse dissertatie van de hand van een vroegere archivaris van de Nederlandse Provincie van de orde der Jezuïeten. Hoofdonderwerp is een lange periode in het nog steeds niet afgesloten canonisatie-proces van Pater Jan Philip Roothaan (1785-1853). Deze geboren Amsterdammer was de eerste generaal van de Jezuïetenorde na haar herstel en geldt als haar ‘tweede stichter’. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat vooral Jezuïeten zich voor zijn canonisatie sterk hebben gemaakt. Eén hunner was Pater Cornelis Ligthart (1895-1980), eveneens een geboren Amsterdammer, van wie men mag zeggen dat hij zijn leven aan de propaganda voor de canonisatie van Roothaan heeft gewijd.

Dit boek geeft een goed inzicht in de gang van zaken bij een canonisatieproces en illustreert hoe het welslagen ervan mede afhankelijk is van het prevalerende geestelijke klimaat; zulks natuurlijk vooral binnen de milieus waarin men geïnteresseerd is in het welslagen van dit proces. Dit boek is in zoverre een belangrijke bijdrage tot de Nederlandse cultuurgeschiedenis tijdens het behandelde tijdvak dat het ons zeer veel leert over de sfeer binnen de Jezuïetenprovincie maar ook elders in Nederland. Onder de spraakmakende figuren die min of meer uitvoerig aan de orde komen, zijn de paters Jacques van Ginneken, Jan van Kilsdonk en Huub Oosterhuis, maar ook ‘leken’ als Anton Asselbergs (Änton van Duinkerken), Anthony Mertens en Godfried Bomans. Wellicht mede door het onderwerp stoort het hier en daar wat archaïsche taalgebruik nauwelijks.

Wat ik in dit boek mis, is een voor mij afdoende verklaring waarom het canonisatie- proces omstreeks 1968 tot stilstand gekomen is, een stilstand die tot heden voortduurt. Mijns inziens kan men niet volstaan met te wijzen op de toen waarneembare “tanende systeem-utopieën” (619) als veranderende vroomheidsidealen. Wellicht ligt de sleutel elders en wel bij de grote historicus L.J. Rogier. Deze hield in 1957 een hecht doortimmerde rede over de Romeinse kwestie, de problematiek rond de Kerkelijke Staat in de 19e eeuw. Daarin wees hij op de al ten minste een halve eeuw lang aangewende pogingen tot de canonisatie van pater J.P. Roothaan. Hij bracht hun mislukken in verband met de gehechtheid aan de ‘conceptions politiques de l’ancien regime’ die de Jezuïetenorde omstreeks het midden van de 19e eeuw kenmerkte, een gehechtheid die zich ook uitte in een zeker antagonisme jegens de ordestichter en filosoof Antonio Rosmini, wiens canonisatieproces trouwens veel voorspoediger is verlopen.

Wie tegenwoordig publiceert over kerkgeschiedenis moet rekening houden met een zekere mate van onwetendheid bij zijn lezer. Daarom ben ik van mening dat dit boek ermee gewonnen zou hebben wanneer een overzicht geboden was van de organisatie van de Jezuïetenorde en van een lichaam als de Ritencongregatie. Overigens is de verzorging - ook wat de illustraties betreft - zoals men van deze uitgeefster mag verwachten.

Dr. Philip Bosscher

Trefwoorden: Nederland, 19e – 20e eeuw, Kerkgeschiedenis, Jezuïetenorde, Rooms-katholiek, Pater Roothaan, Canonisatie