De molen Rijn en Lek te Wijk bij Duurstede
Wereldberoemd dankzij een misvatting
Fred Gaasbeek
188 pp, € 20,-
isbn/issn: 978 90 8704 177 9
geïllustreerd

De molen Rijn en Lek te Wijk bij Duurstede

(recensie: Diane Spelbos)

Wijk bij Duurstede mag trots zijn. Naar aanleiding van het 350-jarig bestaan van de molen Rijn en Lek heeft Fred Gaasbeek een zeer verzorgd, rijk geïllustreerd en uiterst gedetailleerd boek geschreven. Uit diepgravend archiefonderzoek heeft hij het wel en wee van de ontwikkelingsgeschiedenis van de molen Rijn en Lek, zijn eigenaren en zijn molenaars weten te reconstrueren.
 

Aan de hand van een wat algemenere stadsgeschiedenis van Wijk bij Duurstede wordt duidelijk, dat de stad in vroegere tijden meerdere molens rijk was, tien wel te verstaan. De verschillende soorten zoals de rosmolen, de korenmolen, de runmolen en de windmolens worden beschreven in het eerste hoofdstuk. Dat de beroemdste molen pas veel later is gebouwd op de fundamenten van de Leutertoren en latere Leuterpoort, hoe deze toren is ontstaan en waar hij allemaal voor heeft gediend, wordt in het tweede hoofdstuk uit de doeken gedaan.
 

Uit de archieven is gebleken dat Anthony van Eyndhoven (1625-1683) in 1659 op vrij eenvoudige wijze toestemming kreeg om op de Leuterpoort een runmolen te bouwen. Of zoals Gaasbeek stelt “Het was een hamerstuk” (p. 58) van het stadsbestuur. Van Eyndhoven was een bekende en invloedrijke figuur in Wijk bij Duurstede maar zijn katholieke achtergrond maakte een functie in het stadsbestuur uiteindelijk onmogelijk. Zijn familie had fortuin gemaakt in de leerlooierij; run (gemalen eikenschors) is nodig voor het productieproces van leer. Het liep allemaal niet zo voorspoedig als gepland. Het rampjaar 1672 en de gevolgen van de Franse bezetting hebben ook Van Eyndhoven financieel getroffen. Toch bleef Anthony tot het eind van zijn leven de molen draaiende houden.
 

Vele eigenaren en molenaars volgden. Heel hoofdstuk vier is hieraan gewijd. Als ik al een kanttekening zou willen plaatsen, dan komen er in dit hoofdstuk wel erg veel namen en familiegeschiedenissen voorbij.
 

In het vijfde hoofdstuk zijn we bij de wat meer recente geschiedenis aanbeland. Hier wordt ook de in de ondertitel genoemde “misvatting” uit de doeken gedaan. Ik zet misvatting hier bewust tussen aanhalingstekens, want het blijkt een bewuste keuze geweest te zijn om de molen Rijn en Lek aan het schilderij van Jacob van Ruisdael te koppelen. In 1928 leek de molen geen lang leven meer beschoren. Op initiatief van Frits Thieme (1877-1953) werd een comité opgericht om investeerders te vinden. Na veel omwegen en vooral door de verklaring van de prominente kunsthistoricus Cornelis Hofstede de Groot (1863-1930) dat dit de molen op het schilderij was, werd het geld bij elkaar verkregen om de molen aan te kopen. Vele herstelwerkzaamheden en een grote renovatie volgden. Dankzij deze inzet staat de molen Rijn en Lek nog altijd in volle glorie in de stad. In werkelijkheid heeft een andere molen in Wijk bij Duurstede model gestaan voor Jacob van Ruisdael, maar het is niet bekend welke dat was.
 

Het volgende hoofdstuk legt nauwgezet uit hoe de molen werkt, wat zich waar bevindt en welke functie de verschillende onderdelen hebben. Ter afsluiting gaat Gaasbeek in op de iconografische betekenis van de molen. In de 17de eeuw was het landschapsschilderij een populair genre. Een molen droeg bij aan de poëtische sfeer van vele stads- en dorpssilhouetten. Zo ook in Wijk bij Duurstede. Naast Ruisdael hebben vele andere bekende en minder bekende schilders, toen en later, de molen opgenomen in het stadsgezicht. In de literatuur vormt de vermaarde molen het decor in de roman De laatste Ansman (1954) van Aart Romijn.
 

De molen Rijn en Lek is, naast het kasteel, een icoon van de stad. Daar kunnen we na het lezen van dit boeiende onderzoek niet meer omheen. Een leuke aanvulling is dat Gaasbeek en passant ook een aantal uitdrukkingen die uit dit ambacht voortkomen, heeft verklaard. Zo bleek de gemiddelde molenaar niet altijd even eerlijk en nog wel eens ‘een graantje mee te pikken’ van het in opdracht te malen koren. Ook de betekenis van het gezegde ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ laat zich in deze context raden. Gedetailleerd maar tot het eind toe boeiend geschreven is dit een interessant boek voor iedereen met belangstelling voor molens of voor de geschiedenis van Wijk bij Duurstede.
 

Diane Spelbos
 


Trefwoorden:
Nederland, Wijk bij Duurstede, 17e eeuw, schilderkunst, Jacob van Ruisdael, Molens