De Duitse schrijver Ernst Jünger (1895-1998) is altijd een omstreden figuur geweest. Hoewel hij zich nooit daadwerkelijk met de Nazi's verbond, vormde zijn autobiografie In Stahlgewittern een inspiratie voor conservatieve en militaristische krachten in Duitsland tijdens het interbellum. Mogelijk om die reden is dit geschrift lange tijd niet in het Nederlands beschikbaar geweest. Onder de naam Oorlogsroes is het nu toch vertaald door Nelleke van Maaren en uitgegeven in de serie Oorlogsdomein van de Arbeiderspers.
Jünger nam in 1914 als vrijwilliger dienst in Duitse leger om ten strijde te trekken tegen Frankrijk. Reeds na korte tijd meldde hij zich aan bij de officiersopleiding en gedurende de rest van de oorlog vocht hij als veldofficier van de stormtroepen in de loopgraven van het Westelijk Front. Na de oorlog verwerkte hij zijn ervaringen tot In Stahlgewittern, een relaas dat verschilt van verscheidene andere rapporteurs van de loopgravenoorlog.
Het grote verschil is dat Jünger de oorlog niet zonder meer afwijst, zich er niet over uitspreekt als ware het alleen maar een zinloze slachting. Hij velt daarover helemaal geen oordeel. Jünger beschrijft enkel zijn ervaringen: hij beschrijft de verschrikkingen van het slagveld, de stank, de lijken, de verschrikkelijke verwondingen, de uitzichtloosheid van het loopgravenoorlog, maar ook de wapenbroederschap, het respect voor de tegenstander, zijn trots op zijn eenheid, zijn verwondingen en zijn onderscheidingen en de woeste moordzucht die hem drijft tijdens het gevecht.
Ontbeert In Stahlgewittern een politieke of menselijke veroordeling van de oorlog, het bevat ook een verontrustende waarheid: de instinctieve vatbaarheid van jonge mannen voor de krijg. Jünger trok niet voor niets vrijwillig ten oorlog. Hij zag de glorie, de eer, maar zocht ook de spanning, het avontuur. Dergelijke avonturen zijn nooit zoals een jonge man die in zijn dromen verwacht. Natuurlijk zag Jünger ook de pijn en de verschrikkingen, en hij beschrijft deze met een aangrijpende nauwkeurigheid. En hij voelde die zelf: hij werd verscheidene malen gewond, soms ernstig en verloor vele strijdmakkers.
Toch, waar anderen zich van de oorlog afkeerden, nam Jünger de uiterste consequentie van zijn keuze. De oorlog was voor hem een vanzelfsprekendheid en het was weinig zinvol je daar al te veel vragen bij te stellen. Hij deed zijn taak meer dan naar eer en geweten: hij leidde zijn mannen, vocht als een leeuw in de voorste linies, werd verscheidene malen onderscheiden en vond daar voldoening in. Zin en onzin ontgingen hem - daar besteedt hij in zijn boek althans weinig aandacht aan. Het gevecht staat op zichzelf en is doel op zich.
In deze tijd wordt een dergelijke mentaliteit veelal verontrustend gevonden, zelfs abject. Er is een proces gaande waarin we oorlogvoering zoveel mogelijk proberen te beperken en, als dat niet lukt, te reguleren. De soldaat dient zich bewust te zijn van allerlei factoren. Zo dient hij zich niet te laten misbruiken door de politiek, hij dient zich bewust te zijn van het welzijn van burgers en hen zoveel mogelijk te ontzien. Ook dient hij zijn tegenstanders, zodra ze zich hebben overgegeven, met zekere égards te behandelen.
Dit proces volgt uit onze ervaringen in de afgelopen honderd jaar. Wordt de krijgsman niet door dit soort normen beperkt, dan loopt het zonder uitzondering uit op een onbeschrijfelijke puinhoop. Met name na de Tweede Wereldoorlog werden conflicten gekenmerkt door gruwelen door militairen begaan tegen krijgsgevangenen en burgers. Dat proberen we zoveel mogelijk te vermijden door militairen zoveel mogelijk deel uit te laten maken van de burgerlijke maatschappij en hen ervan te doordringen dat voor hen voor een groot deel dezelfde regels en normen gelden als voor burgers.
Jüngers boek is hiermee totaal in tegenspraak. Jünger is geen burgersoldaat, maar een voorwereldlijke krijger. Hij lijkt nauwelijks een politiek bewustzijn te hebben. Hij vecht instinctief, en langzamerhand wordt het slagveld een wereld op zichzelf, ver van de buitenwereld, met een eigen logica en dynamiek. Hij stelt zich geen vragen en gaat akkoord met de omstandigheden. Als hij moet aanvallen, valt hij aan, zet zijn leven op het spel. Het dobbelspel met de dood schrikt hem niet af maar motiveert hem juist. Dat gaat verder dan kadaverdiscipline. De combinatie van doodsangst, spanning en bloed brengt bij hem zelfs een zeker genot teweeg, de drang de frontervaring tot in het ultieme te beleven, een paringsdans met de dood.
Een dergelijke mentaliteit is gevaarlijk. De stap naar een daadwerkelijke verheerlijking van oorlog is klein. Toch is dat geen enkele reden om het boek te laten liggen of taboe te verklaren. Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste is het geweldige literatuur. Het bevat een jongensachtige spanning die contrasteert met de verschrikkingen die Jünger tot in detail beschrijft. In Van Maarens vertaling blijft de informatiedichtheid en gecomprimeerdheid van het Duits behouden zonder aan vaart te verliezen.
Maar dat is niet alles. Het boek confronteert ons met een kant van onszelf die we liever niet zien. Dat strijd en doodslag ons niet vreemd zijn maar deel van ons, en dat we daaraan, onder de juiste omstandigheden, zelfs een bepaald genot kunnen ontlenen. Dat geeft ons de mogelijkheid dit boek te lezen en daar stilletjes - of minder stilletjes - van te genieten. Maar het laat ook zien dat slechts een flinterdun laagje beschaving ons afhoudt van wilde moordzucht. En dat we alles moeten doen om dat laagje in stand te houden. Het is tenslotte uiterst kwetsbaar.