Edelen in Zeeland
(recensie: Aron de Vries)
Adel verplicht, luidt het gezegde. Het wil zeggen dat wie in aanzien staat, ook de verplichting heeft om aan die verwachtingen te voldoen. Zo was het voeren van een adellijke staat in de late middeleeuwen een voorwaarde om als edele herkend en erkend te worden. Beschikte een edele niet langer over de mogelijkheden om een adellijke leefwijze te volgen, dan verloor hij op den duur het recht op bepaalde adellijke privileges. De adel vormde een stand, klasse of orde, die op grond van deze privileges de kleine top van de samenleving vormde. De meeste edelen werden in een adellijke familie geboren, terwijl een enkeling door de vorst in de adelstand werd verheven.
In 2010 promoveerde Arie van Steensel in Leiden op een gedegen studie over de Zeeuwse adel in de late middeleeuwen (1400-1550), waarvan onlangs een handelseditie verscheen. Zeeland kent een aantal aanzienlijke adellijke geslachten, denk aan Van Haamstede, Van Borssele en Van Bourgondië. Het valt te prijzen dat de auteur tevens aandacht heeft voor de vele kleine adellijke ambachtsheren. Drie centrale vragen vormden het uitgangspunt voor de studie. Ten eerste, wie behoorden tot de adellijke populatie in laatmiddeleeuws Zeeland? Vervolgens, waarop waren de rijkdom en macht gebaseerd in de Bourgondisch-Habsburgse periode en welke veranderingen zijn hierin waar te nemen? En de derde vraag gaat uit van het perspectief van de adel zelf en luidt: welke strategieën ontwikkelden zij om hun adellijke staat zeker te stellen en voor het nageslacht te waarborgen?
De onderzoekspopulatie betreft 546 adellijke personen, die verder zijn onderverdeeld in drie deelpopulaties in de proefjaren 1431, 1475 en 1535. De auteur constateert dat het aantal edelen afnam, evenals het aantal adellijke families. Interessant is dat de auteur hierbij wijst op het verschijnsel van neerwaartse sociale mobiliteit. Sommige ambachtsheren vonden de voordelen van een adellijke status niet langer opwegen tegen de kosten hieraan verbonden. Om bij bovenstaand gezegde te blijven, ze konden niet langer aan hun verplichtingen voldoen. Dit was zeker zo omdat de sociaal-politieke privileges beperkt werden tot edelen die een ambacht beheersten van een bepaalde minimum omvang. Opwaartse sociale mobiliteit speelde slechts een zeer kleine rol. Slechts zeven personen werden door de vorst in de adelstand verheven.
Doordat de auteur zijn onderzoekspopulatie verdeeld heeft in een hoog, modaal en laag stratum op grond van de kenmerken van hun adellijke staat, weet hij boeiende conclusies te trekken. Zo bleef 80 procent van het Zeeuws grondgebied gedurende de hele periode in handen van de adel, ondanks de opkomst van steden. Dit grondbezit kwam wel meer in handen van een klein aantal invloedrijke adellijke families. Zij oefenden bestuurlijke en militaire functies uit voor de vorst, hadden toegang tot zijn hof en zochten hun partners over de landsgrenzen heen. Het lage segment, minder goed vertegenwoordigd in de bronnen, was in de regel op het platteland gevestigd, huwde lokaal en onderscheidde zich in zijn leefwijze nauwelijks van niet-edelen.
De auteur onderzocht een periode die gekenmerkt wordt door staatsvorming, verstedelijking en commercialisering. De adel in Zeeland speelde in deze laatste twee processen slechts een marginale rol. Toch kan men niet spreken van een beeld van de adel in verval, aldus de auteur. De interactie tussen edelen, vorstelijke ambtenaren en leden van de stedelijke elites nam in de Bourgondisch-Habsburgse periode toe. Als groep wisten zij hun politieke en sociaal-economische dominantie te behouden. Edelen wisten de juiste strategieën te vinden om hun adellijke staat voor het nageslacht te behouden.
Drs.Aron de Vries
Trefwoorden: Nederland, Zeeland, late middeleeuwen, Bourgondisch-Habsburgse periode, adellijke netwerken, adellijke levensstijl, staatsvorming