Achter de façade van de Hollandse stad
(recensie: Aron de Vries)
Toen ik enkele jaren
geleden in Australië was, merkte ik pas hoe zeer ik gewend was om
vroegmoderne bouwkunst in mijn omgeving te hebben. Het prachtige
uitzicht dat de wolkenkrabber bood, nam het gevoel van onbehagen niet
weg. Terug in Nederland zag ik de Hollandse steden met de kenmerkende
poorten, stadswallen en oude kerktorens met andere ogen. Ik voelde me
niet alleen verbonden met deze steden, maar het toonde me ook mijn
vertrouwdheid met dit zichtbare verleden. Misschien vroeg ik me
daarom nauwelijks af wie die monumenten hadden neergezet en met welk
doel. Een studie van Geert Medema geeft een helder beeld van bouw en
beheer van publieke bouwwerken in de 18e eeuw.
Medema
beargumenteert dat de stadsbesturen van de door hem onderzochte
steden streefden naar een façade van macht en welvaart. Indien een
stad hoog in aanzien stond dan straalde dat vanzelfsprekend af op die
bestuurders. Hierdoor werden vaak belangrijke verbeteringen aan het
stadsbeeld aangebracht. Zeker in de 18e eeuw was dat een
hele opgave door de economische stagnatie van de Republiek. Medema
onderzocht de aandacht voor verbetering van de publieke ruimte en
voorzieningen in de steden Haarlem, Leiden, Delft, Amsterdam, Gouda,
Rotterdam en Schiedam. Terwijl de laatste twee steden een groeiende
economie kenden, werden de industriële centra Leiden, Haarlem en
Delft juist geconfronteerd met diepgaande economische problemen.
Hierdoor gingen stadsbestuurders op zoek naar efficiëntie en
besparingen op het stedelijk bouwbedrijf om te voorkomen dat de
façade zou vallen. Medema geeft in dit licht enkele aansprekende
voorbeelden van 18e-eeuwse bouwfraude, waarna de heren
regenten maatregelen namen.
Al in 2008 promoveerde
Medema aan de Universiteit Utrecht op deze studie, waarvan nu pas een
handelseditie verscheen. Via Internet kan men de oorspronkelijke
dissertatie raadplegen. Hierin lezen we dat als centrale
vraagstelling werd gehanteerd “hoe de achttiende-eeuwse stedelijke
overheid vormgaven aan de stedelijke ruimte bepaalde door de
uitvoering van publieke bouwwerken” [sic] (pag. 12). Gelukkig is
deze vraagstelling in de handelseditie beter geformuleerd. Onderzocht
wordt “de wijze waarop de stedelijke overheid vormgaf aan het
publieke domein” (pag. 26). Bij lezing van de vraagstelling kan men
denken dat de auteur enkel een beschrijvend perspectief kiest. Hij
tracht echter wel degelijk het 18e-eeuwse publieke
bouwbedrijf in een vergelijkend kader te plaatsen. Hierbij wordt de
Republiek vergeleken met het buitenland. Toch komt dit vergelijkende
perspectief voor mijn gevoel minder uit de verf.
Feitelijk
kent het proefschrift twee delen. In de eerste drie hoofdstukken
behandelt de auteur achtereenvolgens de organisatie van het stedelijk
bouwbedrijf, de zoektocht van stadsbesturen naar meer controle op en
een grotere efficiëntie van dit stedelijk bouwbedrijf om te eindigen
met een hoofdstuk over de ‘kennis en kunde’ van ambtenaren die
hierin werkzaam waren. In het tweede deel gaat het veel meer om de
bouw en het beheer van publieke bouwwerken door het stedelijk
bouwbedrijf. In dit deel schetst de auteur de basisstructuur van de
stad (openbare ruimte en waterbeheersing) om vervolgens te komen met
een hoofdstuk over stedelijke gebouwen van gezag, aanzien en macht.
Hierbij moet men denken aan stadhuizen en stedelijke logementen in
Den Haag, maar ook aan de Amsterdamse Schouwburg. Daarna volgt een
hoofdstuk over stedelijke gebouwen van zorg, als armen-, werk- en
weeshuizen.
Het is jammer dat de
auteur niet gekeken heeft naar bouwactiviteiten door burgers van de
verschillende steden en hoe de stedelijke overheid daarop reageerde.
Deze particuliere bouwactiviteiten bepaalden toch mede de façade van
de Hollandse stad. Dat neemt niet weg dat Medema veel interessants
aandraagt over het bouwen in de openbare ruimte in de 18e
eeuw. Bij lezing van het boek gaat men de Hollandse stad toch weer
met andere ogen aanschouwen. Als men voor een oude stadspoort staat,
dan ziet men het werk van een stadsbouwmeester, bijgestaan door een
stadsmeestertimmerman en een -metselaar. Verder beseft men dat het
toenmalig stadsbestuur er alles aan deed om de stad groots voor te
stellen en mogelijke problemen te verhullen. Maar dat is misschien
wel van alle tijden.
Drs. Aron de Vries
Trefwoorden:
Nederland, Republiek,
gewest Holland, 18e eeuw, Stadsgeschiedenis,
Stedenbouwkunde, Architectuurgeschiedenis, Waterstaat, Vakonderwijs