Extreem weer !
(recensie: Han C. Vrielink)
Wat
een schitterend boek heeft uitgeverij Van Wijnen met Extreem
weer !
op de markt gebracht ! Fraai gedrukt op kunstdrukpapier en zeer rijk
voorzien van prachtige illustraties, zowel in kleur als in zwart/wit.
Een uitvoerige illustratieverantwoording is bijgevoegd. De kwaliteit
van de vele reproducties van schilderijen uit vroeger eeuwen is
bijzonder goed, ondanks dat soms flinke verkleiningen moesten worden
toegepast. Prachtig zijn ook de paginagrote statistische
weeroverzichten van extreme winters en dito zomers van de 20ste
en 21ste
eeuw. De tekst op een enkel weerkaartje is wat klein, maar dat is dan
ook de enige petieterige aanmerking die op dit grandioze boek te
maken valt.
Extreem
weer ! iskortom
een magnifiek vormgegeven boek en daarmee Jan Buisman waardig. Want
de auteur is de
grote
expert op het gebied van het historische weer. Van Duizend
jaar weer, wind en water in de Lage Landen,
zijn achtdelige magnum
opus,
verschenen inmiddels 5 delen en het werk wordt nationaal en
internationaal geprezen. De befaamde Franse historicus Emmanuel Le
Roy Ladurie raadt de mensen zelfs aan om Nederlands te leren om het
werk van Jan Buisman te kunnen lezen.
Het
weer staat uiteraard al eeuwen in de belangstelling, zowel van `de
gewone man’ als van de wetenschappers. Het klimaat echter werd –
afgezien van de ijstijden – als onveranderlijk beschouwd. Sinds
omstreeks 1970 kwam er meer en meer aandacht voor klimaatverandering
in historische tijden. In 1950 verscheen postuum de studie van de
glacioloog Matthes over de Kleine IJstijd, de relatief koude periode
van omstreeks 1450 tot en met de 19de
eeuw. Dankzij de Franse historicus Emmanuel Le Roy Ladurie raakte
het begrip `Kleine IJstijd’ (LePetit
Âge Glaciaire)
bekend bij een breder publiek.
Buisman
begint zijn verhaal met een even boeiende als nuttige inleiding van
een kleine 85 pagina’s waarin hij tal van begrippen uit de
klimaatgeschiedenis behandelt. Daarbij toont hij zich een uitnemend
docent, die al verhalend de lezer wegwijs maakt in de
klimaatgeschiedenis en haar mogelijkheden voor het historisch
onderzoek. De auteur gaat daarbij behoorlijk diep op de zaken in,
maar hij legt elke wetenschappelijke term duidelijk uit. Dat maakt
het boek zeer toegankelijk voor een brede kring van geïnteresseerde
leken.
Honderden
interessante gegevens pik je op uit dit boek. Zo wist ik niet beter
of de stormramp van 1953 werd verzwaard door het springtij, maar
Buisman toont aan de hand van rapporten van KNMI en Rijkswaterstaat
aan dat er formeel wel sprake was van springtij, maar dat het tij in
de rampnacht enige centimeters lager dan het normale (gemiddelde) tij
was.
Meerdere
malen wijst Buisman erop dat met klimaatgeschiedenis weliswaar nieuwe
mogelijkheden voor het historisch onderzoek zijn geopend, maar dat de
klimatologische omstandigheden en veranderingen vrijwel nooit de
enige factor in een historisch veranderingsproces zijn geweest. Toch
toont hij met voorbeelden aan hoe belangrijk klimatologische
veranderingen zijn als verklaringsgrond voor economische en sociale
veranderingen, vooral voor processen van lange duur. Zo werden
bloeitijden in de geschiedenis der mensheid mogelijk gemaakt ( niet:
veroorzaakt) door perioden met een gunstig klimaat. En omgekeerd: als
vanaf de 3de
en 4de
eeuw het zogenaamde Vroegmiddeleeuwse
Klimaatpessimum
( een periode van meer dan vijf eeuwen waarin het klimaat koeler en
natter werd) haar invloed doet gelden, is dat één van de factoren
van de ondergang van het Imperium
Romanum
( p.64 e.v.).
Na
zijn behandeling van begrippen uit de klimaatgeschiedenis geeft
Buisman in zijn inleiding een uitstekend overzicht van de
prehistorie, de protohistorie en de historie van de Lage Landen tot
de 15de
eeuw, steeds in verband met de klimaatveranderingen. Daarna gaat de
auteur over naar het hoofdmenu: zijn ‘canon’ van extreme winters,
zomers, stormen en watersnoden; te beginnen bij de
Sint-Elizabethsvloed van 1421, waarvan hij direct al een aantal
mythen doorprikt. Zo is de Biesbosch niet in één nacht ontstaan. En
dat 72 dorpen verloren zijn gegaan, is een overdrijving, afkomstig
uit een Hoeks geschrift, dat wilde aantonen hoezeer Gods toorn het
Kabeljauwsgezinde Dordrecht trof, dat het gewaagd had tegen Jacoba
van Beieren op te staan.
Niet
minder dan ruim 100 extremen passeren de revue. Je vergeet werkelijk
de tijd als je die stukken leest, want Buisman verstrekt niet alleen
interessante gegevens, hij kan ook schrijven, hij is een
rasverteller! Heel intrigerend is bijvoorbeeld het relaas over de
temperatuurval op 5 januari 1709, toen in slechts een paar uur tijds
de temperatuur 15 à 25 graden daalde, waarna een extreem koude
winter volgde, waarbij rondtrekkende soldaten op straat stierven van
de kou en in Limburg de koeien in de stal bevroren. Aangrijpend is
ook het verhaal over de stormvloed van Kerst 1717, de grootste
natuurramp van de 18de
eeuw in Nederland en Duitsland, waarbij in het Noordzeegebied
13.300 mensen omkwamen.
Uiteraard
ontbreekt de oudejaarsblizzard van 1962 niet en de daaropvolgende
lange en strenge winter van 1963, met de meest barre Elfstedentocht
ooit, waarin slechts 1% van de deelnemers de tocht uitreed en
Reinier Paping eeuwige roem oogstte.
De
‘canon’ der extremen vermeldt als laatste de zware sneeuwval van
december 2010.
In
het gedeelte `De verdere toekomst’ schetst Buisman de gevolgen van
de huidige klimaatverandering en wat men daaraan kan doen. “Van
veel belang”, aldus Buisman, “is de voorbeeldfunctie van de grote
godsdiensten waartoe 85% van de wereldbevolking behoort en die de
helft van de scholen beheren. Zij behoren de aarde te beschouwen als
van God in bruikleen gegeven, waarbij de mens slechts rentmeester is.
Via hun mediakanalen kunnen zij snel hun volgelingen bereiken” (p.
459). Een uiterst curieuze opmerking.
Het
boek bevat tenslotte niet minder dan 25 zeer leerzame bijlagen over
de voetangels en klemmen die men bij het historisch onderzoek tegen
kan komen, over tijdrekening en kalenders, over volkswijsheden
betreffende het weer , over koudegolven en hittegolven, en zo voort.
Deze bijlagen kunnen als handleiding dienen voor hen die te maken
krijgen met weer- en klimaatgegevens in hun historisch onderzoek.
Maar ook voor hen die zich met zulk onderzoek niet (zullen)
bezighouden, zijn de bijlagen boeiende literatuur.
Het
boek bevat een topografische index. De auteur heeft afgezien van
uitvoerige annotatie; hij verwijst daarvoor naar zijn standaardwerk
Duizend
jaar weer, wind en water in de Lage Landen.
Han
C. Vrielink
Trefwoorden:
Nederland,
Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe tijd, Klimaatgeschiedenis, Kleine
IJstijd, Watersnoden