Extreem weer !
Een canon van weergaloze winters & zinderende zomers, hagel & hozen, stormen & watersnoden
Jan Buisman
576 pp, € 49,50
isbn/issn: 9789051943580
ill.

Extreem weer !

(recensie: Han C. Vrielink)

 
Wat een schitterend boek heeft uitgeverij Van Wijnen met Extreem weer ! op de markt gebracht ! Fraai gedrukt op kunstdrukpapier en zeer rijk voorzien van prachtige illustraties, zowel in kleur als in zwart/wit. Een uitvoerige illustratieverantwoording is bijgevoegd. De kwaliteit van de vele reproducties van schilderijen uit vroeger eeuwen is bijzonder goed, ondanks dat soms flinke verkleiningen moesten worden toegepast. Prachtig zijn ook de paginagrote statistische weeroverzichten van extreme winters en dito zomers van de 20ste en 21ste eeuw. De tekst op een enkel weerkaartje is wat klein, maar dat is dan ook de enige petieterige aanmerking die op dit grandioze boek te maken valt.

 
Extreem weer ! iskortom een magnifiek vormgegeven boek en daarmee Jan Buisman waardig. Want de auteur is de grote expert op het gebied van het historische weer. Van Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, zijn achtdelige magnum opus, verschenen inmiddels 5 delen en het werk wordt nationaal en internationaal geprezen. De befaamde Franse historicus Emmanuel Le Roy Ladurie raadt de mensen zelfs aan om Nederlands te leren om het werk van Jan Buisman te kunnen lezen.

 
Het weer staat uiteraard al eeuwen in de belangstelling, zowel van `de gewone man’ als van de wetenschappers. Het klimaat echter werd – afgezien van de ijstijden – als onveranderlijk beschouwd. Sinds omstreeks 1970 kwam er meer en meer aandacht voor klimaatverandering in historische tijden. In 1950 verscheen postuum de studie van de glacioloog Matthes over de Kleine IJstijd, de relatief koude periode van omstreeks 1450 tot en met de 19de eeuw. Dankzij de Franse historicus Emmanuel Le Roy Ladurie raakte het begrip `Kleine IJstijd’ (LePetit Âge Glaciaire) bekend bij een breder publiek.

 
Buisman begint zijn verhaal met een even boeiende als nuttige inleiding van een kleine 85 pagina’s waarin hij tal van begrippen uit de klimaatgeschiedenis behandelt. Daarbij toont hij zich een uitnemend docent, die al verhalend de lezer wegwijs maakt in de klimaatgeschiedenis en haar mogelijkheden voor het historisch onderzoek. De auteur gaat daarbij behoorlijk diep op de zaken in, maar hij legt elke wetenschappelijke term duidelijk uit. Dat maakt het boek zeer toegankelijk voor een brede kring van geïnteresseerde leken.
Honderden interessante gegevens pik je op uit dit boek. Zo wist ik niet beter of de stormramp van 1953 werd verzwaard door het springtij, maar Buisman toont aan de hand van rapporten van KNMI en Rijkswaterstaat aan dat er formeel wel sprake was van springtij, maar dat het tij in de rampnacht enige centimeters lager dan het normale (gemiddelde) tij was.

 
Meerdere malen wijst Buisman erop dat met klimaatgeschiedenis weliswaar nieuwe mogelijkheden voor het historisch onderzoek zijn geopend, maar dat de klimatologische omstandigheden en veranderingen vrijwel nooit de enige factor in een historisch veranderingsproces zijn geweest. Toch toont hij met voorbeelden aan hoe belangrijk klimatologische veranderingen zijn als verklaringsgrond voor economische en sociale veranderingen, vooral voor processen van lange duur. Zo werden bloeitijden in de geschiedenis der mensheid mogelijk gemaakt ( niet: veroorzaakt) door perioden met een gunstig klimaat. En omgekeerd: als vanaf de 3de en 4de eeuw het zogenaamde Vroegmiddeleeuwse Klimaatpessimum ( een periode van meer dan vijf eeuwen waarin het klimaat koeler en natter werd) haar invloed doet gelden, is dat één van de factoren van de ondergang van het Imperium Romanum ( p.64 e.v.).
Na zijn behandeling van begrippen uit de klimaatgeschiedenis geeft Buisman in zijn inleiding een uitstekend overzicht van de prehistorie, de protohistorie en de historie van de Lage Landen tot de 15de eeuw, steeds in verband met de klimaatveranderingen. Daarna gaat de auteur over naar het hoofdmenu: zijn ‘canon’ van extreme winters, zomers, stormen en watersnoden; te beginnen bij de Sint-Elizabethsvloed van 1421, waarvan hij direct al een aantal mythen doorprikt. Zo is de Biesbosch niet in één nacht ontstaan. En dat 72 dorpen verloren zijn gegaan, is een overdrijving, afkomstig uit een Hoeks geschrift, dat wilde aantonen hoezeer Gods toorn het Kabeljauwsgezinde Dordrecht trof, dat het gewaagd had tegen Jacoba van Beieren op te staan.

 
Niet minder dan ruim 100 extremen passeren de revue. Je vergeet werkelijk de tijd als je die stukken leest, want Buisman verstrekt niet alleen interessante gegevens, hij kan ook schrijven, hij is een rasverteller! Heel intrigerend is bijvoorbeeld het relaas over de temperatuurval op 5 januari 1709, toen in slechts een paar uur tijds de temperatuur 15 à 25 graden daalde, waarna een extreem koude winter volgde, waarbij rondtrekkende soldaten op straat stierven van de kou en in Limburg de koeien in de stal bevroren. Aangrijpend is ook het verhaal over de stormvloed van Kerst 1717, de grootste natuurramp van de 18de eeuw in Nederland en Duitsland, waarbij in het Noordzeegebied 13.300 mensen omkwamen.
Uiteraard ontbreekt de oudejaarsblizzard van 1962 niet en de daaropvolgende lange en strenge winter van 1963, met de meest barre Elfstedentocht ooit, waarin slechts 1% van de deelnemers de tocht uitreed en Reinier Paping eeuwige roem oogstte.
De ‘canon’ der extremen vermeldt als laatste de zware sneeuwval van december 2010.

 
In het gedeelte `De verdere toekomst’ schetst Buisman de gevolgen van de huidige klimaatverandering en wat men daaraan kan doen. “Van veel belang”, aldus Buisman, “is de voorbeeldfunctie van de grote godsdiensten waartoe 85% van de wereldbevolking behoort en die de helft van de scholen beheren. Zij behoren de aarde te beschouwen als van God in bruikleen gegeven, waarbij de mens slechts rentmeester is. Via hun mediakanalen kunnen zij snel hun volgelingen bereiken” (p. 459). Een uiterst curieuze opmerking.

 
Het boek bevat tenslotte niet minder dan 25 zeer leerzame bijlagen over de voetangels en klemmen die men bij het historisch onderzoek tegen kan komen, over tijdrekening en kalenders, over volkswijsheden betreffende het weer , over koudegolven en hittegolven, en zo voort. Deze bijlagen kunnen als handleiding dienen voor hen die te maken krijgen met weer- en klimaatgegevens in hun historisch onderzoek. Maar ook voor hen die zich met zulk onderzoek niet (zullen) bezighouden, zijn de bijlagen boeiende literatuur.

 
Het boek bevat een topografische index. De auteur heeft afgezien van uitvoerige annotatie; hij verwijst daarvoor naar zijn standaardwerk Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen.

 
Han C. Vrielink

 
Trefwoorden:
Nederland, Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe tijd, Klimaatgeschiedenis, Kleine IJstijd, Watersnoden